werkwoordspelling 20

Let op!
Als het in te vullen woord geen persoonsvorm is, dan is het een voltooid deelwoord. Schrijf het woord dan gewoon op, zoals je hoort.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Let op!
Als het in te vullen woord geen persoonsvorm is, dan is het een voltooid deelwoord. Schrijf het woord dan gewoon op, zoals je hoort.

Slide 1 - Tekstslide

openen
Wie heeft de deur ...?
A
openen
B
geopend
C
geopent
D
geopendt

Slide 2 - Quizvraag

omhelzen (t.t.)
De man ... zijn vrouw.
A
omhelst
B
omhelsd
C
omhelsdt
D
omhiels

Slide 3 - Quizvraag

beloven
De ... wandeltocht moet nog plaatsvinden.
A
beloofte
B
beloven
C
belooftte
D
beloofde

Slide 4 - Quizvraag

uitbeelden
Gisteren hebben wij een glazenwasser ...
A
uitgebeeld
B
uitgebeelt
C
uitgebeeldt
D
uitbeelden

Slide 5 - Quizvraag

af lassen
De ... wandeltocht moet nog plaatsvinden.
A
las af
B
afgelassen
C
afgelaste

Slide 6 - Quizvraag

oprichten
De man ... vorige week een nieuwe club ...
A
richtte op
B
richte op
C
richtten op
D
richt op

Slide 7 - Quizvraag

Als een zin een bevel is, bijvoorbeeld:
Ga je kamer opruimen!
Dan plaats je altijd de ik-vorm in de zin.
Dat heet de gebiedende wijs

Slide 8 - Tekstslide

vergelijken
... jezelf niet steeds met een ander!
A
vergelijk
B
vergeleek
C
vergeleik

Slide 9 - Quizvraag

optreden
... nu eens ... tegen dat geklets!
A
treedt op
B
treed op
C
treet op

Slide 10 - Quizvraag

opsluiten t.t.
... de hond ... in zijn hok!
A
sloot op
B
sluid op
C
sluit op
D
sluidt op

Slide 11 - Quizvraag

bewijzen
Fatma ... haar vriendin gisteren een dienst.
A
bewees
B
bewijst
C
bewijzen
D
beweest

Slide 12 - Quizvraag

doorgeven (v.t.)
De kinderen ... stiekem briefjes ...
A
gaven door
B
geven door
C
gafen door

Slide 13 - Quizvraag

uitzoeken
Mijn moeder heeft alle munten ...
A
uitgezochd
B
uitgezocht
C
uitgezochdt
D
uitgezoekt

Slide 14 - Quizvraag

afwisselen
Lees de tekst ... met je buurvrouw.
A
afwisselent
B
afwisselend
C
afwisselendt
D
afgewisseld

Slide 15 - Quizvraag

vrezen (v.t.)
De arts ... voor het leven van de zieke.
A
vreest
B
vreesde
C
vreesdde
D
vreesden

Slide 16 - Quizvraag

Kijk goed naar het woord!
nieuwsgierig

Slide 17 - Tekstslide

schrijf het woord op

Slide 18 - Open vraag

souvenir

Slide 19 - Tekstslide

schrijf het woord op

Slide 20 - Open vraag

chagrijnig

Slide 21 - Tekstslide

schrijf het woord op

Slide 22 - Open vraag