zinnen en vraagzinnen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Nederlands leren is een eitje

Get your folder out, your notebook and a pen
Pak je map, je schrift en een pen

Inquiry question (lesdoel)

Hoe ziet een zin eruit? What does a sentence look like?

Hoe stel ik een vraag in het Nederlands? How do I ask a question in Dutch?

Wat doen we vandaag?

Video how can you learn a new language?

Hoe leer je een nieuwe taal?

activiteit

grammar

listening and speaking practise

Quizlet

exercises

Video

Vraag om te beantwoorden na de video. Question to answer after the video: Welke methode spreekt jou het meest aan?

Which method do you like the most? Schrijf het op in je schrift. Write it down in your notebook.

Activity

Share the method you chose and why. Vertel welke methode jij kiest en waarom. Try in Dutch. Probeer in het Nederlands.

Say: Ik kies .... omdat .....

I choose ..... because ......

Phase 2 students, explain your 'ezelsbruggetje' (donkey bridge)

share your learning methods

Een zin bestaat uit woorden.

Wie of wat? Who or what?   =  onderwerp (subject)

werkwoord (verb)  

rest of the sentence( sometimes an object):

Ik lees een boek.

Jij schrijft in een schrift.

How do you find the subject?

Subject (onderwerp)   -   werkwoord (verb)  -  rest of sentence

Ik   -   wil  -  een  -  hond

Wie/wat+verb=subject

onderwerp/subject

Wie is een  mens of dier,  bijvoorbeeld: jij, u, hij, papa, mijn broer....

Wat is een ding, bijvoorbeeld: het huis, een trein ....

The subject is a noun with an article (most of the time).

Noun=zelfstandig naamwoord

article=lidwoord (de, het,een)

How do you recognize the verb in a sentence?

-Woorden die je kunt doen, een actie: zoals zwemmen, fietsen

-Je kunt werkwoorden vervoegen (conjugate).

-they end with -en or a -t

-there are exceptions (gaan, staan etc)

Werkwoorden vervoegen:

Ik fiets

Jij / hij / zij fietst

Wij fietsen

jullie fietsen

zij fietsen

Find the verb. Chop -en off. That is the stem of the verb. 

De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar!

The finite verb and the subject belong together: 

Het meisje pakt een koekje.

De meisjes pakken een koekje.

De jongen fiets naar school.

De jongens fietsen naar school.

Wat is een zin?

1. b
2. Ik ben Fatima.
3. jij
4. boom kat roos

What kind of word is 'mijn vader' in the sentence:
Mijn vader heeft een auto.

1. verb/persoonsvorm
2. subject/onderwerp
3. rest of the sentence
4. I don't know

What kind of word is 'heeft'
in the sentence:
Mijn vader heeft een auto.

1. subject/onderwerp
2. verb/persoonsvorm

Order of a question sentence

werkwoord-onderwerp (wie of wat)-rest of the sentence

Heeft-jouw vader-een auto?

Had jouw vader een auto?

Hebben jouw vader en je opa een auto?

Can you hear the difference in the melody of a sentence and a question?

Exception in verb:

 Fiets jij naar huis? Jij fietst naar huis.

Loop jij naar huis? Jij loopt naar huis.

In a question the verb is in front of the subject, then you do not add a t. 

Zelf oefenen/let's practise

Maak van de zin een goede vraagzin.

Create a good question with the sentence.

Het meisje koopt een ijsje.

1. Koopt ze een ijsje?
2. Ze koopt een ijsje?

De docent staat bij de bus.

1. Staat de docent bij de bus?
2. De docent bij de bus staat?

De jongens lopen hard.

1. Lopen de jongens hard?
2. Hard lopen de jongens?

De man werkt op het kantoor

De meisjes fietsen naar school.