LESDOEL: Opfrissen van enkele fictiebegrippen, zodat je de overeenkomsten/verschillen in jouw boeken (en dus ook die van anderen) goed kunt vinden en benoemen.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Fictiebegrippen opfrissen
LESDOEL: Opfrissen van enkele fictiebegrippen, zodat je de overeenkomsten/verschillen in jouw boeken (en dus ook die van anderen) goed kunt vinden en benoemen.
Slide 1 - Tekstslide
Wat is fictie nou precies?
Slide 2 - Open vraag
Wat wordt er bedoeld met spanning opbouwen in een verhaal?
Slide 3 - Woordweb
Manieren waarop een schrijver spanning op kan bouwen
Actiespanning: het gaat om wat er direct gebeurt in het verhaal..
Psychologische spanning: het gaat om de gedachten en gevoelens van de personages en om de angst voor wat er zou kunnen gebeuren. Psychologische spanning gaat vaak over in Actiespanning.
Slide 4 - Tekstslide
Lees het korte verhaal ‘Sneltreinvaart’
Let op:
- personages
- manier van spanning opbouwen
- thema
- tijd
- motieven
Slide 5 - Tekstslide
https:
Slide 6 - Link
Valt dit verhaal onder realistische fictie of non-realistische fictie?
A
Realistisch
B
Non-realistisch
Slide 7 - Quizvraag
Hoe wordt de spanning in dit verhaal vooral opgebouwd?
A
Actiespanning
B
Psychologische spanning
Slide 8 - Quizvraag
Tijd
Verteltijd (leestijd)
Vertelde tijd (periode, chronologisch of niet?)
Historische tijd (jaartal)
Flashback
Flashforward
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de vertelde tijd in dit verhaal?
A
Een week in een trein
B
Een dag in een trein
C
Een treinreis van 2 uur
D
Het instapmoment van een trein, +/- 5 minuten
Slide 10 - Quizvraag
Welk perspectief gebruikt de schrijver?
I
Ik-perspectief: Vanuit ik geschreven. Je weet niet meer dan de ik-persoon.
Hij/zij-perspectief: Geschreven in hij/zij vorm. Je weet niet meer dan de hoofdpersoon.
Meervoudige verteller: Dan kijk je in het hoofd van de een, vervolgens in het hoofd van de ander.
Alwetende verteller: Je weet over meerdere personages, wat ze denken, voelen en doen. Kan ook de lezer toespreken, kan door muren en tijden heenkijken.
Slide 11 - Tekstslide
Welk perspectief is gebruikt in het korte verhaal?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-verteller
C
meervoudig vertelperspectief
D
altwetende verteller
Slide 12 - Quizvraag
Personages
hoofdpersoon / round character > maakt een ontwikkeling door / je weet wat hij denkt doet en voelt / heeft vaak een opdracht of probleem dat opgelost moet worden.
bijpersoon / flat character > leer je maar oppervlakkig kennen / vaak een helper of tegenstander / zijn er om het verhaal draaiende te houden.
Slide 13 - Tekstslide
Wie zijn de bijpersonen in dit verhaal?
Slide 14 - Open vraag
Thema
Onderliggende gedachte die als rode draad door het verhaal loopt; wat komt in grote lijn in het verhaal naar voren?
Wat haal je uit het verhaal?
Waar gaat het verhaal over?
Het thema kun je formuleren in een woord of een zin.
Slide 15 - Tekstslide
Zo bepaal je het thema van een boek
Stel het onderwerp vast.
Bekijk de titel en het omslag.
Lees het motto (als dat er is).
Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden; dit noem je de motieven.
Lees nogmaals de afloop van het verhaal.
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het thema van dit verhaal?
Slide 17 - Woordweb
Motieven
Situaties, sfeer, gebeurtenissen of objecten die steeds terugkeren in het verhaal.
Maken het thema duidelijk
Slide 18 - Tekstslide
Wat herken jij als een duidelijk motief in dit verhaal? (Wat komt meerdere keren terug en sluit aan op het thema?)
A
Het vallen van de handschoen
B
Het roepen van de jongens
C
De sneeuw
D
Het instappen in de trein
Slide 19 - Quizvraag
Fictiebegrippen opfrissen
LESDOEL: Opfrissen van enkele fictiebegrippen, zodat je de overeenkomsten/verschillen in jouw boeken (en dus ook die van anderen) goed kunt vinden en benoemen.
personages - spanning - thema - tijd - motieven
Slide 20 - Tekstslide
Motieven
Situaties, sfeer, gebeurtenissen of objecten die steeds terugkeren in het verhaal.
Maken het thema duidelijk
Noteer in je logboek:
De titel en de auteur.
Wat zijn je verwachtingen van het boek?
Wat is de beginzin in jouw boek?
Perspectief: welk perspectief en met wie kijk je mee?
Wat is het effect van dit perspectief op jou als lezer?
Wie is de hoofdpersoon? Beschrijf wat je tot nu toe weet.