Burgerschap les 7 module 3

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Chromebook, JdW-map, etui 

Slide 2 - Tekstslide

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan het welbevinden van leerlingen. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zitten startklaar en zijn bijvoorbeeld ingelogd in LessonUp en hebben hun JdW-map op tafel.
Terugblik vorige week 
1. Wat zijn de kenmerken van democratie?
2.Wat betekent volksvertegenwoordiging?
3. Wat staat er in de Grondwet?
4. Waarom is het belangrijk dat de macht verdeeld is?
5. Wat betekent vrijheid in een democratie?
6. Wat is het verschil tussen een democratie en een dictatuur?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is vrije pers belangrijk in een democratie?

A
Om de overheid te helpen met reclame
B
Om de burgers in de gaten te houden en informatie weg te houden
C
Om eerlijke informatie te geven en de overheid te controleren
D
Om politieke partijen weg te halen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste verschil tussen een dictatuur en een democratie?
A
In een dictatuur is er meer vrijheid in de economie
B
In een democratie zijn er mensen die de burgers vertegenwoordigen en is er vrije pers, in een dictatuur niet
C
In een dictatuur zijn er vrije verkiezingen, in een democratie niet
D
In een democratie is er censuur, in een dictatuur niet

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe beschermt de Grondwet de vrijheid van burgers?
A
Door een lijst van leiders en rechten van burgers
B
Door een lijst van rechten en plichten van burgers
C
Door een lijst van straffen en regels
D
Door een lijst van belastingregels

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leesmoment
https://wikikids.nl/Argumentwww.kidsweek.nl/nieuws/stelling-ook-kinderen-moeten-stemrecht-krijgen~8dbefa8

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
1.Je weet wat een feit is en wat een mening is.

2. Je weet wat een standpunt is.

3. Je kent objectieve, feitelijke argumenten (gebaseerd op feiten en wetenschap) en subjectieve, niet-feitelijke argumenten (gebaseerd op meningen en vermoedens).

4. Je kunt uitleggen waarom objectieve, feitelijke argumenten overtuigender zijn dan subjectieve, niet-feitelijke argumenten.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
1. Feit
2. Mening 
3. Standpunt
4. Feitelijk argument 
5. Niet-feitelijk argument 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Feit, mening en standpunt
We beginnen met een paar belangrijke begrippen:

Feit: een feit is iets dat echt waar is en dat je kunt controleren. Bijvoorbeeld: “Water kookt bij 100 graden Celsius.”

Mening: een mening is wat iemand vindt of denkt. Bijvoorbeeld: “Ik vind dat chocolade het lekkerste eten is.”

Standpunt: een standpunt is een mening die je kunt onderbouwen met feiten en wat je zelf vindt. Bijvoorbeeld: “Ik vind dat er meer bomen moeten worden geplant, omdat het goed is voor het milieu.”

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijke en niet-feitelijke argumenten
Feitelijk argument: Dit is een argument dat je kunt controleren. Het is gebaseerd op cijfers, onderzoek of wat echt waar is. Bijvoorbeeld: “Het dragen van een helm vermindert de kans op hoofdletsel met 60%.”

Niet-feitelijk argument: Dit is een argument dat gebaseerd is op wat jij of anderen vinden, voelen of denken. Bijvoorbeeld: “Ik denk dat mensen zich veiliger voelen met een helm.”

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen!
We gaan oefenen! Ik noem een paar zinnen en jullie schrijven of het een feit of een mening is.

"Katten zijn betere huisdieren dan honden."
"De aarde draait om de zon."
"Sporten is belangrijk voor je gezondheid."
"De Nederlandse zomers worden warmer."

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen een standpunt bedenken (10 min)
Nu gaan jullie in tweetallen werken. Jullie krijgen een stelling en daarbij gaan jullie een standpunt bedenken:

Stelling: "Alle leerlingen moeten verplicht een helm dragen op de fiets."

1. Bedenk een standpunt bij deze stelling. Wat vinden jullie?
2. Bedenk daarna twee argumenten voor jullie standpunt:
3. Eén argument dat je kunt controleren (een feitelijk argument).
4. Eén argument dat te maken heeft met wat jullie denken of vinden (een niet-feitelijk argument).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesopdracht 
Werkblad maken

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling
1. Wat zijn de twee soorten argumenten die je hebt geleerd?
2. Kun je uitleggen wat een feitelijk argument is en een voorbeeld geven?
3. Waarom zijn feitelijke argumenten over het algemeen sterker dan niet-feitelijke argumenten?
4. Hoe helpen argumenten om een standpunt te ondersteunen?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel 1 vraag over de lesstof die je niet goed hebt begrepen.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies