(1) Alle
het-woorden zijn onzijdig. Naar deze woorden verwijs je met ‘het’ of ‘zijn’.
Het instituut sluit zijn deuren, want het maakt geen winst meer.
(2) De meeste de-woorden zijn mannelijk. Naar die woorden verwijs je met ‘hij’ of ‘zijn’
De leerlingenraad vond dat er maar gedeeltelijk naar zijn verlangens werd geluisterd.