Dat en wat, zijn, hun, hen

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dat
Je gebruikt 'dat' als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord: een het-woord.

Op school zag ik een meisje dat  als twee druppels water op jou leek!
(het meisje)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die
Je gebruikt 'die' als je verwijst naar een de-woord.

Op school zag ik een jongen die  als twee druppels water op jou leek!    (de jongen )

Het -dat
De- die


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat
  • Na onbepaalde voornaamwoorden 
  • iets, niets, alles, enige, iedereen, niemand
  • Er is niets wat ik niet kan :)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat
  • Na de overtreffende trap
  • (beste, leukste, irritantste, meeste, eerste,..)
  • Het mooiste wat er kan gebeuren...

  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat
  • Hij kwam vaak op bezoek, wat we zeer op prijs stelden.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kantoor ... leegstaat kan gebruikt worden voor vluchtingenopvang.
A
dat
B
wat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het allerlaatste ... ik doe voordat ik naar bed ga is...
A
dat
B
wat

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onlangs kocht ik een pizza, ..... niet te eten was
A
dat
B
wat
C
die

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij heeft haar tuinhuis moeten afbreken, ... ik heel sneu vind.
A
dat
B
wat

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Datgene ... hij heeft, wil ik ook.
A
dat
B
wat

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij, hun, hen
Je gebruikt 'zij' als het om een onderwerp gaat.

  • Zij zijn de hele nacht opgebleven om de bokswedstrijd te bekijken.

  • Ik weet het niet zeker, maar zij zijn volgens mij niet uitgenodigd.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp en persoonsvorm

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hen
Je gebruikt 'hen' na een voorzetsel of als het om een lijdend voorwerp gaat.
  • Wij staan achter hen in de rij (na een voorzetsel).
  • Jullie gaan met hen mee. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hen-> lijdend voorwerp
  • Wie of wat + onderwerp+ gezegde
  • Ik heb hen niet gezien!
  • Wie kan ik niet zien? 
  • hen



Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hun-> meewerkend voorwerp
  • Hoe vind je het meewerkend vw?
  • Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
  • Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.

  • De docent geef hun de verslagen weer terug (aan hen)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TIP
Als je het niet zeker weet, gebruik dan 'ze'. Dat gaat meestal goed.

Met vz -> hen
'Zunder' vz -> hun

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijk vnw -> hun
Anja noteert hen op de lijst -> lijdend voorwerp

 
Anja noteert hun gegevens op de lijst.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik zoek iets ... weinig ruimte inneemt.
A
dat
B
wat

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is het enige .... we kunnen doen.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quizvraag

*
Na dat of datgene
Tegen het raam tikte een roodborstje.....graag naar binnen wilde
A
dat
B
wat
C
die

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het allereerste .. ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.
A
dat
B
wat

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het museum ging failliet, ... een grote strop was voor de gemeente.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat was volgens hem het spannendste... hij ooit heeft meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De trainer zei: '... moeten niet zeuren!"
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb ...dat boek gegeven.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik vind het irritant als ... de hele tijd weglopen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stank maakt ... misselijk.
A
hun
B
hen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt aan ... ook vragen of ze op het feestje komen.
A
hun
B
hen

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is niet mijn probleem, maar ... probleem.
A
hun
B
hen

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ... ook vragen of ze op het feestje komen.
A
hun
B
hen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan vandaag niet komen, want ....
bus is niet komen opdagen
A
me
B
mijn
C
kan allebei

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ezelsbruggetje
Hen: met voorzetsel
Hun: 'zunder' voorzetsel

De gastvrouw geeft hun iets te drinken. (hun = aan hen)
De gastvrouw geeft aan hen iets te drinken.

De gastvrouw geeft ze iets te drinken.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik vond het erg leuk met ...
A
hun
B
hen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Taalblokken
Spelling en Grammatica 3F
- Dat of wat
-Zij, hun, hen



Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies