Les 2 Sterke werkwoorden a/ä en e/i(e)

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Herhaling zwakke werkwoorden
- Sterke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Er komen nu een paar vragen over de vervoeging van het zwakke werkwoord. Per vraag krijg je 20 seconden de tijd om te antwoorden. 

Slide 3 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.
Ich mach__ meine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Du mach__ deine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Linda miet___ eine Ferienwohnung.
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Wir haben eine Ferienwohnung __________ (mieten).
A
gemiet
B
gemiett
C
gemietet
D
gemieten

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Du red___ immer sehr viel.
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 8 - Quizvraag

Sterke werkwoorden
ich gebe - du gibst
ich nehme - du nimmst

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je een sterk werkwoord in het Nederlands

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

sterke werkwoorden met a
In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert
de "a" in de stam in "ä"


Beispiel:  
ich fahre--> du fährst/ er fährt 
ich falle --> du fällst / er fällt


Slide 14 - Tekstslide

sterke werkwoorden met e
In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert
de "e" in de stam in "i" of "ie" 


Beispiel:  
ich helfe --> du hilfst/ er hilft 
ich sehe --> du siehst / er sieht 


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer "i" of "ie"?
Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"
Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"

e --> i
ee --> ie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Uitzonderingen
bij geben en nehmen wordt het "ee" een "i"
ich gebe --> du gibst / er gibt
ich nehme --> du nimmst / er nimmt

Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Herhaling:
Vervoeg het werkwoord.
Ich sehe was, was du nicht (ziet)
A
sehst
B
siehst
C
sihst
D
sist

Slide 22 - Quizvraag

Wie schnell (lopen) du?
A
laufen
B
laufst
C
läufst
D
läuft

Slide 23 - Quizvraag

Sie (leest) ein Buch.
A
lest
B
liest
C
lieset
D
list

Slide 24 - Quizvraag

Johannes (bevallen) die Musik.
A
gefällt
B
gefällst
C
gefallen
D
gefallt

Slide 25 - Quizvraag

(Geef) du mir bitte das Buch?
A
Giebst
B
Geebst
C
Gebst
D
Gibst

Slide 26 - Quizvraag

Meine Schwester (helpen) ....... mir bei den Hausaufgaben.
A
helft
B
hilft
C
hielft
D
hilfst

Slide 27 - Quizvraag

Mein Lehrer (spreken) ..... sehr deutlich.
A
sprecht
B
spriecht
C
spricht
D
sprekt

Slide 28 - Quizvraag

Johann, (neem) .......... du uns mit?
A
nehmst
B
nimmst
C
nemst
D
nimmt

Slide 29 - Quizvraag

(Laat) du bitte den Hund nach draußen?
A
Lassen
B
Lässen
C
Lässt
D
Lässst

Slide 30 - Quizvraag

Mein Bruder (eten) ....... gerne Eis.
A
esst
B
ist
C
est
D
isst

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Link

Hausaufgaben
Maak de opgaven van de link op de vorige sheet
Leer de regels van de sterke werkwoorden + de werkwoorden

Slide 33 - Tekstslide


Ik begrijp de sterke werkwoorden en kan het toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll