Les 4 onregelmatige werkwoorden

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Herhaling 
- Sterke werkwoorden
- Onregelmatige werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Er komen nu een paar vragen over de vervoeging van het zwakke werkwoord. Per vraag krijg je 20 seconden de tijd om te antwoorden. 

Slide 3 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.
Ich mach__ meine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Du mach__ deine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Linda miet___ eine Ferienwohnung.
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Wir haben eine Ferienwohnung __________ (mieten).
A
gemiet
B
gemiett
C
gemietet
D
gemieten

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Du red___ immer sehr viel.
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 8 - Quizvraag

Sterke werkwoorden
ich gebe - du gibst
ich nehme - du nimmst

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je een sterk werkwoord in het Nederlands

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

sterke werkwoorden met e
In de 2e en 3e persoon (du & er/sie/es) verandert
de "e" in de stam in "i" of "ie" 


Beispiel:  
ich helfe --> du hilfst/ er hilft 
ich sehe --> du siehst / er sieht 


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer "i" of "ie"?
Wordt de stamklinker uitgesproken als "é" (merken of werken) krijg je een "i"
Wordt de stamklinker uitgesproken als "ee" (meer of weer) krijg je een "ie"

e --> i
ee --> ie

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Uitzonderingen
bij geben en nehmen wordt het "ee" een "i"
ich gebe --> du gibst / er gibt
ich nehme --> du nimmst / er nimmt

Let op! Bij nehmen wordt het "h" een "m

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling:
Vervoeg het werkwoord.
Ich sehe was, was du nicht (ziet)
A
sehst
B
siehst
C
sihst
D
sist

Slide 19 - Quizvraag

Sie (leest) ein Buch.
A
lest
B
liest
C
lieset
D
list

Slide 20 - Quizvraag

(Geef) du mir bitte das Buch?
A
Giebst
B
Geebst
C
Gebst
D
Gibst

Slide 21 - Quizvraag

Vul de goede vorm in.
Meine Schwester (helfen) ....... mir bei den Hausaufgaben.
A
helft
B
hilft
C
hielft
D
hilfst

Slide 22 - Quizvraag

Mein Lehrer (sprechen) ..... sehr deutlich.
A
sprecht
B
spriecht
C
spricht
D
sprekt

Slide 23 - Quizvraag

Wo (treffen) .......... du uns heute Abend?
A
triffst
B
treffst
C
triefst
D
trifft

Slide 24 - Quizvraag

Johann, (nehmen) .......... du uns mit?
A
nehmst
B
nimmst
C
nemst
D
nimmt

Slide 25 - Quizvraag

Mein Bruder (essen) ....... gerne Eis.
A
esst
B
ist
C
est
D
isst

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Link

Onregelmatige (hulp)werkwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.
Du _____ (haben) eine neue Tasche.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 29 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Quinten ____ (sein) sehr klug.
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Im Sommer sind wir in Berlin _____ (sein).
A
gewest
B
gewese
C
gewesen
D
geweset

Slide 31 - Quizvraag

Hausaufgaben

Slide 32 - Tekstslide


Hoe vond je 
deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll