EVE Klas 2 Taalverzorging: Woordbenoemen voornaamwoorden
Lesplanning
Wat gaan we leren vandaag?
Theorie
Opdrachten maken
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Lesplanning
Wat gaan we leren vandaag?
Theorie
Opdrachten maken
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we leren vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat een betrekkelijk- vragend en aanwijzend voornaamwoord is.
Waarom leren we dit? Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest.
Slide 2 - Tekstslide
Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord na?
Slide 3 - Open vraag
Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar: mensen, dieren en dingen
Voorbeelden: ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.
Slide 4 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord in de plaats zetten van een naam.
Voorbeeld:
Hij geeft de gitaar aan mij > Johan geeft de gitaar aan Lieke
De drumstokjes zijn van jou > De drumstokjes zijn van Pieter
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik geef de werkboeken aan hen.
Slide 7 - Open vraag
Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?
Slide 8 - Open vraag
Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan > iets is van iemand
Voorbeelden: mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun
Slide 9 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord vervangen door een lidwoord (de/het/een) of door een naam + s/'s
Voorbeeld:
Het is jouw werkboek > Het is het werkboek
Dat is haar werkboek > Dat is Pieters werkboek
Slide 10 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
LET OP!! Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord
Let op (spelling!):
Dat is toch jouw schrift?
* jouw is bez. vnw en dus met een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou?
* jou is pers. vnw en dus zonder w aan het eind!
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)? Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.
Slide 12 - Open vraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en) en wat is het bezit?
Ik heb nu de PS4 van jouw broertje geleend, maar hij wil zijn PS4 graag terug.
Slide 13 - Open vraag
Wat wijst een aanwijzend voornaamwoord aan?
Slide 14 - Open vraag
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan
Een aanwijzend voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden: die, deze, zo'n, dit, dat
Slide 15 - Tekstslide
Aanwijzend voornaamwoord
Voorbeeld:
dit meisje, deze, jongen, die hond
Voorbeeld:
Dit kind met zo'n verrekijker zag die roofvogel over deze wijlanden vliegen.
Slide 16 - Tekstslide
Tabel aanwijzend voornaamwoord
dichtbij veraf beide
de-woord (enkv) deze die zo'n
het-woord dit dat zo'n/zulk
meervoud deze die zulke
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)? Ik heb het boek Chatrooms gelezen, dat boek is geschreven door Helen Vreeswijk.
Slide 18 - Open vraag
Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)? Het boek is erg mooi en waarschuwt veel jongens en meiden.
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Video
Vragend voornaamwoord
Je vraagt naar iets of iemand
Staan vaak aan het begin van een vraagzin
Voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor een
Slide 21 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord kan ZONDER zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen) worden gebruikt.
Voorbeeld: Wie treedt er op?
Welke zal ik aandoen?
Wat zeg je?
Slide 22 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord kan VOOR een zelfstandignaamwoord staan.
Bij de-woorden (de kast, de fiets etc.) = welke
Voorbeeld: Weet jij welke band nu gaat optreden?
Bij het-woorden (het raam, het horloge) = welk
Voorbeeld: Welk liedje vond jij het mooist?
Slide 23 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord of een groepje woorden.
Dat wordt gebruikt bij het-woorden.
Die wordt gebruikt bij de-woorden.
Slide 24 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Voorbeelden:
Het boek dat ik van juf Melis heb gekregen. (dat verwijst naar het boek)
De verhalen die ik voor Nederlands moest schrijven. (die verwijst naar de verhalen)
Hij is iemand, wie ik zoiets nooit zou toevertrouwen. (wie verwijst naar een persoon)
Dat is alles, wat ik wilde zeggen. (wat verwijst naar een hele zin)
Slide 25 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
'Wat' gebruik je:
Als het verwijst naar een hele zin
Ik heb kaartjes gekocht voor de Zwarte Cross, wat ik te gek vind.
Na een overtreffende trap
Het mooiste wat ik meegemaakt heb, was tijdens een optreden.
Na: alles, iets, niets, veel, het enige
Alles wat zij wil, doe ik voor haar.
Slide 26 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
LET OP!!: De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk voornaamwoord als aanwijzend voornaamwoord zijn. Een aanwijzend vnw. staat voor het zelfstandig naamwoorden (die kast) het betrekkelijk vnw. staat achter het zelfstandig naamwoord.
Slide 27 - Tekstslide
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? De jongen die daar staat.
Slide 28 - Open vraag
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.
Slide 29 - Open vraag
Maak nu zelf een zin met een betrekkelijk voornaamwoord.