Voornaamwoorden

Lesplanning
Wat gaan we leren vandaag?

Nakijken

Theorie

Opdrachten maken


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Wat gaan we leren vandaag?

Nakijken

Theorie

Opdrachten maken


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren vandaag?
Aan het einde van de les weet je wat voornaamwoorden zijn.

Waarom leren we dit? Voornaamwoorden verwijzen naar iets. Het zorgt ervoor dat je een tekst makkelijker leest. 

Slide 2 - Tekstslide

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?

Slide 3 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar: mensen, dieren en dingen 


Voorbeelden: ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.


Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord in de plaats zetten van een naam.

Voorbeeld:
Hij geeft de gitaar aan mij   >  Johan geeft de gitaar aan Lieke
De drumstokjes zijn van jou  >  De drumstokjes zijn van Pieter




Slide 5 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.

Slide 6 - Open vraag

Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?

Slide 7 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan  >  iets is van iemand


Voorbeelden: mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
LET OP!! Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord 

Let op (spelling!): 
Dat is toch jouw schrift? (bezittelijk)
    * jouw is bez. vnw en dus met een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou? (persoonlijk)
   * jou is pers. vnw en dus zonder w aan het eind!


Slide 9 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.

Slide 10 - Open vraag

Wat wijst een aanwijzend voornaamwoord aan?

Slide 11 - Open vraag

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan

Een aanwijzend voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. 
- neem over in je schrift 

Voorbeelden: die, deze, zo'n, dit, dat

Slide 12 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Voorbeeld:
 dit meisje, deze, jongen, die hond


Voorbeeld:
Dit kind met zo'n verrekijker zag die roofvogel over deze wijlanden vliegen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Ik heb dat boek Chatrooms gelezen, dat boek is geschreven door Helen Vreeswijk.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord(en)?
Deze boeken zijn erg mooi en waarschuwt veel jongens en meiden.

Slide 15 - Open vraag

Vragend voornaamwoord
Je vraagt naar iets of iemand

Staan vaak aan het begin van een vraagzin


Voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor een

Slide 16 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord kan ZONDER zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen)  worden gebruikt.

Voorbeeld: Wie treedt er op?
                        Welke zal ik aandoen?

                        
Wie/wat/welk/welke/wat voor (een)
 

Slide 17 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
  • Een vragend voornaamwoord kan VOOR een zelfstandignaamwoord staan.

Bij de-woorden (de kast, de fiets etc.) = welke
Voorbeeld: Weet jij welke band nu gaat optreden?

Bij het-woorden (het raam, het horloge) = welk
Voorbeeld: Welk liedje vond jij het mooist?

- neem over in je schrift 

Slide 18 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord of een groepje woorden.

  • Dat wordt gebruikt bij het-woorden. 
  •  Die wordt gebruikt bij de-woorden.


Slide 19 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Voorbeelden:
  • Het boek dat ik van juf Melis heb gekregen. (dat verwijst naar het boek) 
  • De verhalen die ik voor Nederlands moest schrijven. (die verwijst naar de verhalen) 
  • Hij is iemand, wie ik zoiets nooit zou toevertrouwen. (wie verwijst naar een persoon)
  • Dat is alles, wat ik wilde zeggen. (wat verwijst naar een hele zin)

Slide 20 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
'Wat' gebruik je:

  • Als het verwijst naar een hele zin
Ik heb kaartjes gekocht voor de Zwarte Cross, wat ik te gek vind.
  • Na een overtreffende trap
Het mooiste wat ik meegemaakt heb, was tijdens een optreden.
  • Na: alles, iets, niets, veel, het enige
Alles wat zij wil, doe ik voor haar.

- neem over in je schrift 

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? De jongen die daar staat.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 23 - Open vraag

Wat heb je geleerd tijdens deze les? Waar heb je nog een vraag over?

Slide 24 - Open vraag

Wat ga je doen?
Maak opdracht 7 t/m 8 (blz. 25/26) en 12 (blz. 29) 
Zelfstandig
In stilte
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Lezen leesboek

Slide 25 - Tekstslide