Je kunt met behulp van een atoommodel van kern en elektronenwolk de bouw van atomen en ionen beschrijven.
Je kunt de opbouw van het periodiek systeem beschrijven en gebruiken om van elementen de atoombouw te beschrijven en chemische eigenschappen te voorspellen.
Slide 3 - Tekstslide
De ontwikkeling van het atoommodel
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Het atoommodel
Kern:
Positief geladen protonen
Ongeladen neutronen
Elektronenwolk:
Negatief geladen elektronen bewegen zich in vaste banen om de kern heen: (elektronen)schillen.
Slide 6 - Tekstslide
Het atoommodel
(elektronen)schillen:
Het atoom is neutraal, daardoor is het aant protonen gelijk aan elektronen.
Er zijn op dit moment 7 schillen bekend: K, L, M, N, O, P en Q.
Elektronenconfiguratie: manier waarop de elektronen zijn verdeeld (binas 99)
Valentie-elektronen: de elektronen in de buitenste schil (belangrijk bij chemische reacties!)
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 1
Geef aan hoe elektronen van een fosforatoom over de verschillende schillen zijn verdeeld. Maak gebruik van Binas tabel 99. Noteer je antwoord als volgt:
K-schil: …
L-schil: …
M-schil: ...
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 1 uitwerking
Geef aan hoe elektronen van een fosforatoom over de verschillende schillen zijn verdeeld. Maak gebruik van Binas tabel 99. Noteer je antwoord als volgt:
Fosfor heeft atoomnummer 15 (Binas tabel 99) en heeft dus ook vijftien elektronen.
K-schil: 2
L-schil: 8
M-schil: 5
Slide 9 - Tekstslide
atomaire massa-eenheid
Atomaire massa-eenheid u: 1 u = 1,66 x 10-27 kg (BINAS 7B)
Slide 10 - Tekstslide
atoomnummer en massagetal
atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
atoommassa = zo exact mogelijk vastgestelde masa van een atoom.
Slide 11 - Tekstslide
atoomnummer en massagetal
Isotopen: atomen van hetzelfde element, die verschillend aantal neutronen in de kern hebben.
Bijvoorbeeld: chloor kent twee isotopen in de natuur Cl-35 en Cl-37
** Cl-35 heeft 35-17=18 neutronen, notatie:
** Cl-37 heeft 37-17=20 neutronen
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 2
Slide 13 - Tekstslide
Uitwerking voorbeeldopdracht 2
Slide 14 - Tekstslide
Relatieve atoom- en molecuulmassa
Relatieve atoommassa Ar = gewogen gemiddelde van de atoommassa van het element
Relatieve molecuulmassa Mr= atoommassa's van de verschillende elementen van de molecuulformule bij elkaar op tellen.