Toetsweek 3 4H QUIZ
1 / 44
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Hoe noemen we de periode van 500-1500?
Slide 3 - Open vraag
'Hebban olla vogala, enz...'. Deze zin komt ongeveer uit:
A
500 n Chr.
B
1300 n Chr.
C
1100 n Chr.
D
1500 n. Chr.
Slide 4 - Quizvraag
Welke uitvinding van Gutenberg veranderde veel in Europa?
A
Boekdrukkunst
B
Bijbel in de volkstaal
C
Papier
D
Bibliotheken
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
We zien hier een scene uit:
A
Een voorhoofse ridderroman
B
Een hoofse ridderroman
Slide 7 - Quizvraag
Wat is dit:
A
Weergave standenmaatschappij
B
Weergave feodale piramide
C
Weergave personages Karel ende Elegast
D
Weergave eercultuur
Slide 8 - Quizvraag
Wat is dit:
A
Weergave standenmaatschappij
B
Weergave feodale piramide
C
Weergave personages Karel ende Elegast
D
Weergave eercultuur
Slide 9 - Quizvraag
Welk begrip was NIET belangrijk in de middeleeuwse feodale samenleving?
A
Eer
B
Trouw
C
Liefde
D
Geloof
Slide 10 - Quizvraag
Wie staat er bovenaan in de feodale piramide?
A
Koning
B
God
C
Kroonvazal
D
Vazal
Slide 11 - Quizvraag
Welke (tegengestelde) begrippen horen bij elkaar?
Zonde
Duivel
Schande
Bruutheid
Leenheer
God
Eer
Berouw
Hoofsheid
Vazal
Slide 12 - Sleepvraag
Karelromans
Karelromans
Arthurromans
Hoofs
Voorhoofs
Bruut geweld en veldslagen
Vrouwen op een voetstuk
Queeste
Mannenmaatschappij
Slide 13 - Sleepvraag
Verhalen werden in de middeleeuwen doorverteld en beluisterd omdat de mensen niet konden:
Slide 14 - Open vraag
Omdat verhalen doorverteld en onthouden moesten worden, waren alle verhalen in de middeleeuwen op:
Slide 15 - Open vraag
Beatrijs is een voorbeeld van een:
A
Ridderverhaal
B
Marialegende
C
Exempel
D
Heiligenleven
Slide 16 - Quizvraag
Hoe vaak verschijnt de engel aan Karel én aan Beatrijs?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quizvraag
Over welke koning gaat het verhaal Karel ende Elegast?
A
Karel de Koning
B
Karel de Grote
C
Karel met de grote voeten
D
Karel Adelbrecht
Slide 18 - Quizvraag
Waarom draagt Elegast een zwarte uitrusting?
A
Om minder op te vallen in het donker
B
Omdat het de kleur van de duivel en duisterheid is
C
Omdat hij verbannen is en inmiddels steelt
D
Omdat je op zwart geen bloedvlekken ziet
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de schuilnaam van Karel?
Slide 20 - Open vraag
Wie is de aanstichter van het moordcomplot tegen de koning?
Slide 21 - Open vraag
Wat is het bewijs dat Elegast heeft tegen Eggerick?
A
Zijn woord en riddereer
B
Zijn bebloede handschoen
C
Het woord van de zus van Karel
D
Het gestolen zadel
Slide 22 - Quizvraag
Waar werd de vrouw van Eggerick geslagen?
A
Op haar achterhoofd en oor
B
Op haar neus en mond
C
Op haar rug
D
Op haar rug en benen
Slide 23 - Quizvraag
Wat bekent de naam Elegast?
A
Die ene gast
B
Heer der Elven
C
Heer der Edelen
D
Edele gast
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de straf van Eggerick voor zijn moordcomplot?
A
Een tweegevecht
B
Een onthoofding
C
Een ophanging
D
Een verbanning
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
De Renaissance was in de ... eeuw?
A
15de
B
16de
C
17de
D
18de
Slide 27 - Quizvraag
Hoe werd die eeuw ook wel genoemd?
A
De Stralende Eeuw
B
De Donkere Eeuw
C
De Gouden Eeuw
D
De Verlichte Eeuw
Slide 28 - Quizvraag
In de renaissance was literatuur 'ter lering en vermaak'. Wat betekent 'ter lering'?
A
Als aankleding
B
Als les
C
Als spelvorm
D
Als moraal
Slide 29 - Quizvraag
Vul in:
In de Gouden Eeuw werd Nederland steeds ... .
In de Gouden Eeuw werd Nederland steeds ... .
A
Groter
B
Kleiner
C
Welvarender
D
Geloviger
Slide 30 - Quizvraag
Door de welvaart ontstond er meer ruimte voor:
A
Andere geloven
B
Kunst en Cultuur
C
Gezondheidszorg
D
Vakantie en reizen
Slide 31 - Quizvraag
Een populair genre was:
A
Avonturenverhalen
B
Romantische verhalen
C
Reisverhalen
D
Griezelverhalen
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Als er sprake is van een ik-verteller, dan is dat altijd de...
A
Hoofdpersoon
B
Tegenspeler
C
Dader
D
Belangrijkste bijpersoon
Slide 34 - Quizvraag
Het conflictmodel begint en eindigt met:
A
Evenwicht
B
Motorisch moment
C
Ontwikkeling
D
Oplossing
Slide 35 - Quizvraag
Maar, in een verhaal kun je op de volgende momenten ín het conflictmodel 'vallen':
A
Evenwicht
B
Motorisch moment
C
Ontwikkeling
D
Oplossing
Slide 36 - Quizvraag
Eén type bijfiguur laat de hoofdpersoon optimaal tot diens recht komen, dat is:
A
Personage
B
Tegenspeler
C
Karikatuur
D
Type
Slide 37 - Quizvraag
Het perspectief waarin je vanuit de derde persoon (hij/zij/die) meebeweegt met één personage, heet:
A
Ik-perspectief
B
Personaal perspectief
C
Auctoriaal perspectief
D
Wisselend perspectief
Slide 38 - Quizvraag
Het perspectief waarbij je van meerdere personages kan weten wat ze denken en voelen enz.
A
Ik-perspectief
B
Personaal perspectief
C
Auctoriaal perspectief
D
Wisselend perspectief
Slide 39 - Quizvraag
Een korte tekst die voorafgaat aan aan het eerste hoofdstuk, heet:
A
Fabel
B
Plot
C
Proloog
D
Flash forward
Slide 40 - Quizvraag
Verhaalelementen die regelmatig terugkomen en die je op het spoor van het thema en/of de diepere laag kunnen brengen, heten:
A
Perspectieven
B
Motieven
C
Symbolen
D
Tijdsprongen
Slide 41 - Quizvraag
Een flashback:
A
Is een wat langere scène, terug in de tijd.
B
Is een korte terugblik.
C
Is een wat langere scène, vooruit in de tijd.
D
Is een langere terugblik.
Slide 42 - Quizvraag
De 'vertelde tijd' in een verhaal is:
A
Hoe lang je erover doet een boek te lezen
B
Hoe lang de tijd duurt waarover verteld wordt
C
De tijd waarin het boek zich afspeelt
Slide 43 - Quizvraag
Welk cijfer ga je halen op de toets?
