Les 4 instructie Grammatica zinsdelen

1M & 1MH periode 2
Taalverzorging


Grammatica woordsoorten
Grammatica zinsdelen
Formuleren
Spelling
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1M & 1MH periode 2
Taalverzorging


Grammatica woordsoorten
Grammatica zinsdelen
Formuleren
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Beoordeling periode 2 
  • Toets 1: Grammatica woordsoorten & Formuleren - telt 2x.
  • Toets 2: Grammatica zinsdelen - telt 2x.
  • Toets 3: Spelling - telt 2x.
  • Toets Begrijpend lezen - telt 1x.


Slide 2 - Tekstslide

Zijn er nog vragen over Grammatica zinsdelen?

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen 
- De leerling kan/weet de persoonsvorm in korte zinnen vinden. (H1)
- De leerling kan/weet de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen. (H1)
- De leerling kan/weet het onderwerp van een korte zin vinden. (H2)
- De leerling kan/weet het werkwoordelijk gezegde van een korte zin vinden. (H3)
- De leerling kan/weet het lijdend voorwerp in een zin vinden. (H4)

Slide 4 - Tekstslide

PERSOONSVORM (PV)

Slide 5 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm.

  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
  • Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.  
  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.

Slide 6 - Tekstslide

ONDERWERP (OW)

Slide 7 - Tekstslide

Zoek het onderwerp.

  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.
  • Morgen zal  Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.  
  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.

Slide 8 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)

PV + alle andere werkwoorden in de zijn. 

Slide 9 - Tekstslide

Zoek het werkwoordelijk gezegde.

  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven. 

  • Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen. 

  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind. 

Slide 10 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP
(LV)
Stel jezelf de vraag: 
wat / wie + wg + ow? 

Antwoord = LV

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 11 - Tekstslide

Zoek het lijdend voorwerp.

  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven.  
  • Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.  
  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.

Slide 12 - Tekstslide

MEEWERKEND VOORWERP
(MV)
Stel jezelf de vraag: 
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Antwoord = MV

Slide 13 - Tekstslide

Zoek het meewerkend voorwerp.
  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven. 
  • Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen. 
  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.

Slide 14 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.

Slide 15 - Tekstslide

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 16 - Tekstslide

Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
  • Marijn heeft gisteren zijn laptop aan Jari gegeven. 
  • Morgen zal Fleur in de stad voor Karen een potje nagellak kopen.
  • Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.


Slide 17 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zinnen. 
  • Ik heb gisteren aan mijn moeder een plantje gegeven.

  • Morgen gaat mijn moeder een ovenschotel maken. 


Slide 18 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zinnen. 
  • Ik | heb | gisteren | aan mijn moeder | een plantje | gegeven.

  • Morgen | gaat | mijn moeder | een ovenschotel | maken. 


Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de volgende opdrachten in je schrift. Zet duidelijk de paginanummers en opdrachten er bij: 
- Vanaf blz. 30, opdracht 1, 2 & 4 + 5*
- Vanaf blz. 56, opdracht 1, 2 & 4 + 5*
- Vanaf blz. 84, opdracht 1, 2 & 4 + 6*
- Vanaf blz. 112, opdracht 1, 2 & 3 

Slide 20 - Tekstslide

Opdrachten  Woordsoorten


1MH: 
Vanaf blz. 114, opdracht 1, 2, 3 & 6 
Vanaf blz. 142, opdracht 1, 2 & 3

1M: 
Vanaf blz. 114, opdracht 1,2 & 3
Vanaf blz. 142, opdracht 1, 2 & 3

Slide 21 - Tekstslide

Opdrachten Formuleren 1MH
  • Werkwoorden, vanaf blz. 28
    Maak opdracht 1, 2, 4 & 5 
  • Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden, vanaf blz. 58
    Maak opdracht 1 t/m 3 & 6.  
  • Bijvoeglijke naamwoorden, vanaf blz. 140
    Maak opdracht 1, 2, 4, 5 & 6.
  • Voorzetsels, vanaf blz. 168
    Maak opdracht 1, 2, 3, 5 & 6.

Slide 22 - Tekstslide

Opdrachten Formuleren 1M
  • Werkwoorden, vanaf blz. 28
    Maak opdracht 1, 2, 3 & 4
  • Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden, vanaf blz. 58
    Maak opdracht 1 t/m 3 & 5
  • Bijvoeglijke naamwoorden, vanaf blz. 140
    Maak opdracht 1, 2, 4 & 5
  • Voorzetsels, vanaf blz. 168
    Maak opdracht 1, 2, 3 & 5

Slide 23 - Tekstslide