differentiatie les 4

Onderzoek differentiëren:

het meewerkend voorwerp 

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Onderzoek differentiëren:

het meewerkend voorwerp 

Slide 1 - Tekstslide

  • uitleg van het meewerkend voorwerp.

  • samen oefenen

  • morgen in groepjes een puzzel oplossen.

Slide 2 - Tekstslide

  • In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. 

  • Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. 

  • Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen)

Slide 3 - Tekstslide

– Marijn / heeft / zijn oude laptop / aan Jari (mv) / gegeven.

pv: heeft
ow: Marijn
wg: heeft gegeven
lv: zijn oude laptop

aan/ voor wie + ow + wg + lv?

aan wie heeft Marijn zijn oude laptop gegeven?  > aan Jari

Slide 4 - Tekstslide

– Karen / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen.

pv: zal
ow: Karen
wg: zal kopen
lv: een potje nagellak

aan/ voor wie + ow + wg + lv?

voor wie zal Karen een potje nagellak kopen?  > voor Fleur

Slide 5 - Tekstslide

  • Een meewerkend voorwerp kan beginnen met 
     aan (of voor), maar dat hoeft niet. 

  • Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. 
  • Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen.
  • Voor kun je minder makkelijk weglaten. 

– Marijn / heeft / Jari (mv) / zijn oude laptop / gegeven.
– Karen / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen.

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp

1. Noteer ow, wg en lv
 2. Stel de vraag: 
    Aan/Voor wie + wg + ow + lv? 
    Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend  
   voorwerp.
3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of
   toevoegen. 

Slide 7 - Tekstslide

– Ik heb jou gisteren de foto laten zien.
   
1. ow: ik – wg: heb laten zien – lv: de foto
2. Vraag: Aan wie + wg + ow + lv?

    Antwoord: jou

3. Controle: Ik heb (aan) jou gisteren de foto laten zien.
   Je kunt aan toevoegen; dus: mv = jou.

Slide 8 - Tekstslide


Onze wiskundedocent gaf extra oefensommen aan onze klas.

Wat is het meewerkend voorwerp?


Slide 9 - Open vraag


Mijn zus schept een bordje nasi op voor ons kleine broertje.

Wat is het meewerkend voorwerp?


Slide 10 - Open vraag


De regering geeft de scholen de komende tijd extra geld.

Wat is het meewerkend voorwerp?


Slide 11 - Open vraag

lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Ik vertel haar een leuke mop.
Opa geeft zijn hond een bot.
Tess heeft een ei voor Bas gebakken.
De docent stuurt hem weg.
Mijn vriendin stuurt mij een kaartje.
Kom je Sabine zo ophalen? 

Slide 12 - Sleepvraag


Samenwerken in groepjes.
Los de puzzel in je groepje op.

Slide 13 - Tekstslide

  • Zometeen zie je een groepsindeling voor het oplossen van de Tarsia-puzzel.
  • Jullie moeten de zinsdelen die in grote letters staan aan een kant van een driehoek leggen met de juiste benaming van dit zinsdeel.
  • Let op: er zijn meer zinsdelen met dezelfde benaming, de verschillende zijden moeten allemaal kloppen.
  • Zorg dat je goed samenwerkt en iedereen kan uitleggen hoe je aan het antwoord komt.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

  • Je krijgt zo een figuur dat bestaat uit driehoekjes. Knip die uit: verdeel de taken.

  • Als je de zinsdelen op de juiste wijze hebt aangelegd, dan krijg je een piramide als uitkomst

  • Werk goed samen: iedereen moet aan mij kunnen uitleggen waarom jullie voor een bepaald zinsdeel hebben gekozen.

Slide 17 - Tekstslide

  • Zijn jullie klaar, dan kom ik dat controleren.

  • Ook zal ik aan elk groepslid vragen hoe jullie tot het antwoord zijn gekomen.

  • Het groepje dat als eerste klaar is, wint een prijsje.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Veel succes en plezier!

Slide 21 - Tekstslide