2. Hoy lluevo, llevo un ....................... ........
3.Me gusta estar en ..................................,
¡Me gusta la naturaleza!
4. ........................................... comer en clase.
5. Carmen, mira ......................................., podemos surfear y jugar al tenis.
hace calor
impermeable
el bosque
Está prohibido
el programma de actividades
Slide 21 - Sleepvraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto. Esta semana (viajar, yo) a Barcelona.
A
ha viajado
B
he viajido
C
he viajado
D
ha viajido
Slide 22 - Quizvraag
Vocabulario: sleep de juiste combinaties naar elkaar toe
zwemmen
dansen
de zee
de slippers
el programa de actividades
hoog
beginnen
samen
de wind
vanmorgen
esta mañana
el mar
empezar
juntos
het activiteiten-programma
alto/a
nadar
bailar
viento
las chanclas
Slide 23 - Sleepvraag
Noem vier woorden in het Spaans:
De seizoenen: 1._____ 2. _____ 3. _____
Slide 24 - Open vraag
In ieder rijtje zit een woord dat er niet in thuishoort. Schrijf dat op.
In ieder rijtje zit een woord dat er niet in thuishoort. Schrijf dat op.
1. el bosque - el mar - la playa - tomar el sol.
2. el jersey - la toalla - el bikini- las chanclas .
3. llueve - el viento - el frío - el papel.
Slide 25 - Open vraag
1. hace sol
2. el alojamiento
3. el jersey
4. el curso
5. llevar
6. reservar
7. rellenar
8. la edad
a. de cursus
b. meenemen
c. reserveren
d. de trui
e. het verblijf
f. de leeftijd
g. de zon schijnt
h. invullen
Slide 26 - Sleepvraag
de pen
Slide 27 - Open vraag
het is koud
Slide 28 - Open vraag
de nacht
Slide 29 - Open vraag
het bos
Slide 30 - Open vraag
de zomer
Slide 31 - Open vraag
iedereen (mannelijke vorm)
Slide 32 - Open vraag
Vocabulario: sleep de juiste combinaties naar elkaar toe
las montañas
la primavera
el móvil
el invierno
el verano
el otoño
el viento
la toalla
Slide 33 - Sleepvraag
Tekst
el bañador
hace frío
las montañas
reír
tomar el sol
llover
la tabla de surf
el bosque
Slide 34 - Sleepvraag
Schrijf de 3 juiste woorden op + lidwoord.
Dag delen: _____, _____ y _____.
Slide 35 - Open vraag
3.Frases clave
Slide 36 - Tekstslide
Vertaal naar het Nederlands. TB. bron J capítulo 6 1. ¿Te gusta jugar al tenis? 2. ¿Sabes surfear? 3. ¿Hace buen tiempo en la playa? 4. Entonces, ¿vamos a surfear juntos? 5. ¿Hay una fiesta en la playa esta noche? 6. ¿Vas a llevar algo para beber?