3hv - Les 1 P3 - 3e naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3hv

Les 1 P3

Deutsch!

Gutentag

Studienführer

Voorbereiding voor les 1:
maken: vlog

Verwerkingsopdrachten na les 1:

maken: Schritt 47  + werkblad 3e naamval (staat in SOM)

Unterrichtsziele

 - 1e, 3e & 4e naamval

begrijpen (met schema).

- Du kannst ein deutsche Vlog machen (und reagieren).

Naamvallen

ze hebben invloed op

- persoonlijk voornaamwoorden

Naamvallen

ze hebben invloed op :

- persoonlijk voornaamwoorden

- der / die / das (groep)

- ein / eine (groep)

de 3e naamval

de 3e naamval komt voor: 

- na een +3 voorzetsel

- bij het meewerkend voorwerp

- na een keuzevoorzetsel 

volgend jaar

+3 voorzetsels

mit

nach

bei

von

aus

seit

zu

met

van

tot, naar

na, naar

sinds

bij

uit

met hem

1. mit er
2. mit ihm
3. mit ihn

na haar

1. nach sie
2. nach ihr

naar mij

1. zu ich
2. zu mir
3. zu mich
4. zu dir

voor u

1. für sie
2. für ihnen
3. für Sie
4. für Ihnen

bij jou

1. bei du
2. bei dir
3. bei dich
4. bei dein

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)

- welke kolom? (m / v / o / mv )

- welke rij? (1e of 3e naamval)

Gehen wir jetzt zu .... Band (v)?

1. mein
2. meine
3. meiner
4. meinem

Ich arbeite zusammen mit ... Freundin.

1. meine
2. meiner
3. meinem
4. meinen

Ich arbeite hier ... ... Monat (m).

1. seit eine
2. seit einer
3. seit einen
4. seit einem

Er schläft ... ... Großeltern.

1. bei sein
2. bei seinen
3. bei seinem
4. bei seiner

Wollen wir zu ... Festival (o) gehen?

1. das
2. der
3. den
4. dem

Fährst du lieber mit ... Bahn (v)?

1. die
2. der
3. das
4. dem

de 3e naamval

de 3e naamval komt voor: 

- na een +3 voorzetsel

- bij het meewerkend voorwerp

- na een keuzevoorzetsel 

volgend jaar

het meewerkend voorwerp

- is een zinsdeel net als onderwerp en lijdend voorwerp

- je kunt er vaak AAN voor zetten

- staat bij werkwoorden als vertellen, uitleggen, geven, sturen, bevallen, bieden, bezorgen, gunnen, verkopen, lenen... etc ....

AAN

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ihm"?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ein Geschenk"?

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp

Wat is het meewerkend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Wat is het lijdend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Ich spaziere gern ... ... Hund (m).

1. mit mein
2. mit meinem
3. mit meinen
4. mit meiner

Ich habe ... Klasse (v) den 3. Fall erklärt.

1. die
2. der
3. dem
4. den

Der Mann verkauft ... Jungen ein Brötchen.

1. der
2. dem
3. den
4. das

met mijn vrienden

1. mit meine Freunde
2. mit meiner Freunde
3. mit meinen Freunde
4. mit meinen Freunden

na elke training (o)

1. nach jedem Training
2. nach elcher Training
3. nach jeder Training
4. nach jeden Training

voor welk kind?

1. für welches Kind?
2. für welchem Kind?
3. für welch Kind?
4. für welchen Kind?

sinds 3 maanden

1. seit 3 Monate
2. seit 3 Monaten

met onze leraar

bij dit huis

na een uur (Stunde)

van jullie moeder

Ik woon in Hardenberg met mijn moeder, vader en broer.

Auf Wiedersehen