Grammatica verwijswoorden H2 3V

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je vandaag doen?
  • leren over verwijswoorden/instructie
  • oefenen met verwijswoorden
  • 13.20 presentatie blogs en Kahoot 

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn --> het antedecent.

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.
De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 3 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs

Verwijzen met:
het - zijn - dit - dat

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.

Slide 4 - Tekstslide

De-woorden
Mannelijk OF vrouwelijk

Verwijzen met:
mannelijk: hij - hem - zijn - deze - die
vrouwelijk: zij - ze - haar - deze - die

De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 5 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Het woord is al mannelijk of vrouwelijk (meid, jongen, kapster)

Uitgangen die altijd vrouwelijk zijn:
-heid / -nis / -ing / -st / -schap / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -uur

Slide 6 - Tekstslide

Verwijzen met 'wat'
Vier gevallen:
- dat en datgene (dat wat jij toen tegen mij zei, klopt niet)
- onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige)
- overtreffende trap (het mooiste, leukste, liefste)
- hele zin

We gaan naar een pretpark in Duitsland, wat we heel leuk vinden.

Slide 7 - Tekstslide

Overige verwijzingen
Daar/waar + voorzetsel (waarover, daarvan, ..)
       verwijzen naar dieren en dingen
Voorzetsel + wie (over wie, van wie, ...)
       verwijzen naar mensen

De SRV-man, bij wie ik wekelijks boodschappen doe, rijdt in een oude bak waarmee hij zijn spullen vervoert.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hen/hun
Hen:
lijdend voorwerp (Ik ken hen goed)
meewerkend voorwerp met vz (Ik geef aan hen een boek)

Hun:
bezittelijk voornaamwoord (hun boek)
meewerkend voorwerp zonder vz (Ik geef hun een boek)

Slide 10 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 11 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 13 - Quizvraag

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 14 - Sleepvraag

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 15 - Sleepvraag

De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdstuk 2
Grammatica Zinsdelen
Maak opdracht 2 p. 31 (samentrekking) en opdr. 2 tm 5 p. 65 (verwijswoorden)
Woordenschat
Maak opdracht 5 p. 127

Slide 17 - Tekstslide