Vrijdag 10 december - 3v

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
Leg opdrachten 2 + 5 van Grammatica zinsdelen alvast klaar, blz. 63
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
Leg opdrachten 2 + 5 van Grammatica zinsdelen alvast klaar, blz. 63

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands
Verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je vandaag doen?
Lezen uit je leesboek - al gedaan!

Eventueel: herhaling theorie 'verwijswoorden'

Huiswerk nakijken: opdrachten 2 + 5, blz. 63

Opdrachten maken via NN online

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
Verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn --> het antedecent.

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.
De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 5 - Tekstslide

De-woorden
Mannelijk OF vrouwelijk

Verwijzen met:
mannelijk: hij - hem - zijn - deze - die
vrouwelijk: zij - ze - haar - deze - die

De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 6 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Het woord is al mannelijk of vrouwelijk (meisje, jongen, kapster)

Uitgangen die altijd vrouwelijk zijn:
-heid / -nis / -ing / -st / -schap / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -uur

Slide 7 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs

Verwijzen met:
het - zijn - dit - dat

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.

Slide 8 - Tekstslide

Verwijzen met 'wat'
Drie gevallen:
- onbepaald voornaamwoord (alles, iets, ...)
- overtreffende trap (mooiste, enige, ...)
- hele zin

We gaan naar een pretpark in Duitsland, wat we heel leuk vinden.

Slide 9 - Tekstslide

Overige verwijzingen
Daar/waar + voorzetsel (waarover, daarvan, ..)
       verwijzen naar dieren en dingen

voorzetsel + wie (over wie, van wie, ...)
       verwijzen naar mensen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Even herhalen
Hen:
persoonlijk voornaamwoord
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp met vz (Ik geef aan hen een boek)

Hun:
bezittelijk voornaamwoord (hun boek)
meewerkend voorwerp zonder vz (Ik geef hun een boek)

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2
1 hun (meewerkend voorwerp zonder vz)
2 hen (pers vnw)
3 ze (zij) (pers vnw)
4 hen (pers vnw)
5 hen (lijdend voorwerp)


Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 5
1 waaraan
2 haar (vereniging is vrouwelijk)
3 zijn, zijn (plaatsen zijn het-woorden)
4 dat (het bedrag)
5 zijn, het (het bestuur)
6 wat, wat (verwijst naast iets + hele zin)
7 waarover
8 van wie (verwijzing naar persoon)
9 wat, waarmee (verwijzing enige)
10 zijn, hem (opa en hoed zijn mannelijk)


Slide 14 - Tekstslide

Formuleren
Fouten met verwijswoorden

Beheers je Grammatica zinsdelen H2? Dan ook Formuleren H2!

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Maak alle opdrachten bij Formuleren H2 (fouten met verwijswoorden)
Lees van tevoren de theorie of bekijk het filmpje.
NN online
Donderdag 16 december

Doet NN online het niet? --> Opdrachten 1 t/m 5, blz. 67

Slide 16 - Tekstslide