Verwijswoorden

Voordat we gaan beginnen...
Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je boeken op tafel

Leg je huiswerk (3, 5, 6 en 7, blz. 183) op de hoek van je tafel
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je boeken op tafel

Leg je huiswerk (3, 5, 6 en 7, blz. 183) op de hoek van je tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek
10 minuten
In stilte
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Werkwoordspelling
Huiswerk nakijken
Verwijswoorden
Uitleg
Opdrachten maken

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdrachten 3, 5, 6 en 7

Slide 4 - Tekstslide

Het ex-kofschip

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je al over verwijswoorden?

Slide 6 - Tekstslide

De vereniging vraagt .... leden om een gift .... gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.
A
haar / die
B
haar / dat
C
hem / die
D
hem / dat

Slide 7 - Quizvraag

Tomatensap is het enige ... ik echt niet graag drink.
A
dat
B
die
C
dit
D
wat

Slide 8 - Quizvraag

Theorie
Verwijswoorden

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn --> het antedecent.

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.
De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 10 - Tekstslide

De-woorden
Mannelijk OF vrouwelijk

Verwijzen met:
mannelijk: hij - hem - zijn - deze - die
vrouwelijk: zij - ze - haar - deze - die

De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 11 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Het woord is al mannelijk of vrouwelijk (meisje, jongen, kapster)

Uitgangen die altijd vrouwelijk zijn:
-heid / -nis / -ing / -st / -schap / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -uur

Slide 12 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs

Verwijzen met:
het - zijn - dit - dat

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.

Slide 13 - Tekstslide

Verwijzen met 'wat'
Drie gevallen:
- onbepaald voornaamwoord (alles, iets, ...)
- overtreffende trap (mooiste, enige, ...)
- hele zin

We gaan naar een pretpark in Duitsland, wat we heel leuk vinden.

Slide 14 - Tekstslide

Overige verwijzingen
Daar/waar + voorzetsel (waarover, daarvan, ..)
       verwijzen naar dieren en dingen

voorzetsel + wie (over wie, van wie, ...)
       verwijzen naar mensen

Slide 15 - Tekstslide

Snap je het?

Slide 16 - Tekstslide

De gemeenteraad heeft drie uur vergaderd: uiteindelijk heeft .... niet tot een besluit kunnen komen.
A
hij
B
zij
C
het

Slide 17 - Quizvraag

Rotterdam heeft .... grote drugsprobleem nog niet kunnen oplossen
A
hem
B
haar
C
zijn

Slide 18 - Quizvraag

Het schilderij ... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 19 - Quizvraag

Is dat alles ... wat nodig hebben?
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 20 - Quizvraag

Hij kwam telkens te laat, ... me behoorlijk irriteerde.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 21 - Quizvraag

De poster achter in het lokaal, ... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Even herhalen
Hen:
persoonlijk voornaamwoord
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp met vz (Ik geef aan hen een boek)

Hun:
bezittelijk voornaamwoord (hun boek)
meewerkend voorwerp zonder vz (Ik geef hun een boek)

Slide 24 - Tekstslide

Ik heb laatst ... meegevraagd naar de film.
A
hen
B
hun

Slide 25 - Quizvraag

Heb je ... dat mooie cadeau gegeven?
A
hen
B
hun

Slide 26 - Quizvraag

Woensdag 27 maart
Opdracht 9 + Forms opdracht
Bladzijde 185
Fluisteren
Klaar? Lees verder in je leesboek of werk verder
aan ander huiswerk
Vragen? Gebruik de theorie op blz. 92!
Let op! Zondag 31 maart fictieopdracht 3 inleveren

Slide 27 - Tekstslide

Voordat we gaan beginnen...
10 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
Leg opdracht 2 (blz. 93) alvast klaar.

Heb je al een nieuw leesboek?

Slide 28 - Tekstslide

Nederlands
Verwijswoorden

Slide 29 - Tekstslide

Wat ga je vandaag doen?
Lezen uit je leesboek - Heb je al een nieuw leesboek?

Herhaling theorie 'verwijswoorden'

Huiswerk nakijken: opdracht 2

Opdrachten maken

Slide 30 - Tekstslide

Herhaling
Verwijswoorden

Slide 31 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn --> het antedecent.

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.
De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 32 - Tekstslide

De-woorden
Mannelijk OF vrouwelijk

Verwijzen met:
mannelijk: hij - hem - zijn - deze - die
vrouwelijk: zij - ze - haar - deze - die

De armband die ik laatst heb gekregen, ben ik verloren.

Slide 33 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Het woord is al mannelijk of vrouwelijk (meisje, jongen, kapster)

Uitgangen die altijd vrouwelijk zijn:
-heid / -nis / -ing / -st / -schap / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -uur

Slide 34 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs

Verwijzen met:
het - zijn - dit - dat

Het meisje dat daar loopt, is vrolijk.

Slide 35 - Tekstslide

Verwijzen met 'wat'
Drie gevallen:
- onbepaald voornaamwoord (alles, iets, ...)
- overtreffende trap (mooiste, enige, ...)
- hele zin

We gaan naar een pretpark in Duitsland, wat we heel leuk vinden.

Slide 36 - Tekstslide

Overige verwijzingen
Daar/waar + voorzetsel (waarover, daarvan, ..)
       verwijzen naar dieren en dingen

voorzetsel + wie (over wie, van wie, ...)
       verwijzen naar mensen

Slide 37 - Tekstslide

Hen/hun
Hen:
persoonlijk voornaamwoord
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp met vz (Ik geef aan hen een boek)

Hun:
bezittelijk voornaamwoord (hun boek)
meewerkend voorwerp zonder vz (Ik geef hun een boek)

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdracht 2
Bladzijde 93

Slide 39 - Tekstslide

Dinsdag 4 april
Opdrachten 1 + 2 + Formsopdracht
Bladzijde 97

Alleen en in stilte

Klaar? Lees verder in je leesboek of werk verder aan ander huiswerk

Slide 40 - Tekstslide