Met een voegwoord verbind je twee zinnen met elkaar, zodat er een nieuwe zin ontstaat. De zin die je op deze manier maakt, noem je een samengestelde zin.
Voegwoorden zijn: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of
‘Mirthe wilde niet, maar haar zus wel’.
‘Oma is jarig, dus we gaan op visite’.
De zinnen ‘Oma is jarig’ en ‘We gaan op visite’ worden aan elkaar geplakt door het voegwoord ‘dus’.