Nabespreken toets hst 7+9

Zelfstandig nakijken toets
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zelfstandig nakijken toets

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 1a (2 pt)
De toetsresultaten van hoofdstuk 6 staan in het staafdiagram hiernaast.

Bereken welk deel van de leerlingen een onvoldoende haalde voor deze toets.
Laat zien hoe je aan je getallen komt.

Antwoord
Er zijn 4+3+5+7+8+3 = 30 leerlingen in totaal
4+3 = 7 leerlingen hebben een onvoldoende
Dus 7/30 deel onvoldoende

Slide 2 - Tekstslide

*Opgave 1b (2 pt)
In het beelddiagram hiernaast zie je hoeveel
iPhones er verkocht worden per week.

Bereken hoeveel procent van iPhones
verkocht is in week 1.
Laat zien hoe je aan je getallen komt

Antwoord
Er zijn 5 + 6 + 8 + 6 = 25 plaatjes (of 250 telefoons)
De 1e week zijn er 5 plaatjes
5 van de 25 = 1/5 = 20%

Slide 3 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 1?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 4 - Open vraag

Opgave 2 (2 + 2 + 2 pt)
a Schrijf 35% als een breuk. Vereenvoudig zo ver mogelijk.

b Bereken 37% van 800. Laat je berekening duidelijk zien.

*c Bereken hoeveel procent is 120 van de 750 is. Laat je berekening duidelijk zien.

Antwoord
35/100 = 7/20
Antwoord
1% = 8
37% = 37 x 8 = 296
Antwoord
120/750 = 12/75 = 4/25 = 16/100
Dus 16%         (of een andere berekening)

Slide 5 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 2?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 6 - Open vraag

Opgave 3 (1 + 3 pt)
a Geef de periode van deze grafiek (geen berekening nodig).



b Hoe hoog is de grafiek na 165 seconden? Leg uit hoe je aan je antwoord komt.

 

Antwoord
60 seconden
Antwoord
Een periode is 60 seconden.
Je wilt 165 – 2x60 = 165 - 120 = 45 seconden verder dan 120
Bij 45 seconden is hij 20 m hoog.

Slide 7 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 3?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 8 - Open vraag

Opgave 4a + b (1 + 1 pt)
a Wat zijn de coördinaten van punt B?


b In welk kwadrant bevindt zich punt C?
Antwoord
(-2; 3)
Antwoord
IV

Slide 9 - Tekstslide

Opgave 4c + d (2 + 2 pt)
c Lijnstuk BG gaat door de oorsprong O. De verhouding BO : OG is 1:3. Bereken de coördinaten van punt G.


*d De punten A,C en D vormen samen een nog niet getekend punt een vierkant. Bepaal de coördinaten van dit laatste punt en leg uit hoe je aan je antwoord komt

Antwoord
B naar O is 2 naar rechts, 3 omlaag
Dus vanaf O nog 3x2 = 6 naar rechts, 3x3 = 9 omlaag
G ligt op (6; -9)
Antwoord
Van C naar A is 1 omhoog, 4 naar links dus vanaf D ook 1 omhoog, 4 naar links.
Je komt uit op (-1; 2)

Slide 10 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 4?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 11 - Open vraag

Opgave 5 (2 + 2 pt)
Gegeven is de functie f(x) = 4x - 5
a Bereken f(7).

b Laat met een berekening zien of punt P(-8; -37) op de grafiek van de functie f(x) = 4x - 5 ligt.


Antwoord
f(7) = 4∙7 - 5 =
28 - 5 = 23
Antwoord
f(-8)= 4⋅-8 - 5 =
-32 - 5 = -37
Dus JA, punt P (-8; -37) ligt op de grafiek

Slide 12 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 5?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 13 - Open vraag

*Opgave 6 (3 + 2 pt)
Tabel A                                                       Tabel B

a Geef bij tabel A en B aan of er sprake is van een lineair verband, recht evenredig verband of omgekeerd evenredig verband en waarom.

b Maak de formule die hoort bij tabel A.


Antwoord
Tabel A: lineair, want bij de x gaat er steeds +1 en bij de y steeds +2
Tabel B: omgekeerd evenredig; gemeenschappelijk product = 20

Antwoord
y = 2x + 6

De 2 voor de x komt doordat er steeds 2 bijkomt per stapje van x. De 6 zie je staan als y-waarde bij x=0.
x
1
2
4
5
10
y
20
10
5
4
2
x
-2
-1
0
1
2
y
2
4
6
8
10

Slide 14 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 6?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 15 - Open vraag

Opgave 7 (3 pt)
Lieke verkoopt koekjes in een koektrommel voor het goede doel. De koektrommel moet je ook betalen.

Voor 10 koekjes betaal je €12,50.
Voor 20 koekjes betaal je €20,00.

Hoeveel moet je betalen als je 25 koekjes wilt kopen?

Antwoord
Voor 10 extra koekjes betaal je = 20-12,5 = €7,50 extra
Per koekje extra betaal je dus €7,50 : 10 = 0,75
25 koekjes kosten €20 + 5x€0,75 = €23,75

Slide 16 - Tekstslide

Had je alle punten voor vraag 7?
Zo nee, waar heb je punten laten liggen / wat deed je verkeerd?

Slide 17 - Open vraag

Wat kun je in je aanpak van je volgende wiskundetoets anders doen?
Schrijf dit ook achter in je schrift!

Slide 18 - Open vraag