Cursus 6-Formuleren- § 4 Voorbeelden gebruiken

Vorige les
We've played this game befor
   Formuleren          blz. 240 
§4 Voorbeelden

We've played this game before
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Vorige les
We've played this game befor
   Formuleren          blz. 240 
§4 Voorbeelden

We've played this game before

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Planning doornemen (2 min)
Formuleren §4 en §5  (40 min)

Podcastopdracht vragen? (5 min)

Slide 2 - Tekstslide



Fictie
Podcast
Leesvaardigheid
§1 t/m 7


Toetsen:

Fictie
Podcast
Leesvaardigheid
Telt 3x mee
In de toetsweek

Slide 3 - Tekstslide

I LIKE YOU!

Slide 4 - Tekstslide

Je hebt afgerond
Formuleren
§2 Variatie in woordopbouw (synoniemen en verwijswoorden)
§3 Variatie in zinsopbouw


Slide 5 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
Het gebruik van verschillende zinsstructuren maakt de tekst levendiger en interessanter.
Geef een paar voorbeelden van teksten met een monotone zinsopbouw versus een tekst met variatie.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
Lees de volgende tekst:
Een glazenwasser uit Leeuwarden heeft gisteren een geweldige vondst gedaan. De man was zijn ronde aan het doen. Hij klom met een emmertje sop de ladder op bij het eerste huis in de straat. Hij zag op de vensterbank een gouden ketting liggen met een hangertje eraan. De bewoonster van het huis bleek die ketting al tijden kwijt te zijn. Het sieraad had grote emotionele waarde voor de vrouw. Ze was erg blij dat het nu teruggevonden was. Ze beloonde de glazenwasser met een lekker kopje koffie.
 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
In deze tekst hebben alle zinnen precies dezelfde volgorde: 
onderwerp (O) – persoonsvorm (P) – andere zinsdelen (A). 

Dat maakt de tekst saai. Daarom is niet alleen variatie in woordkeuze nodig, maar ook variatie in zinsopbouw: de volgorde van de zinsdelen. Zo kun je woorden extra aandacht geven, bijvoorbeeld door ze vooraan de zin te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
Zo varieer je in zinsopbouw:
Kies naast OPA ook de volgorde APO: 
ander zinsdeel – persoonsvorm – onderwerp.
Maak nu en dan een vraagzin (POA): 
persoonsvorm – onderwerp – ander zinsdeel?
Gebruik in teksten waar dat kan, zoals instructies en advertenties, ook de gebiedende wijs (PA). De zin begint dan met de persoonsvorm en bevat geen onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
Vergelijk onderstaand voorbeeld met de eerste tekst. 
Het aantal zinnen is teruggebracht van acht naar zes. Daarvan beginnen er nu drie met een ander zinsdeel dan het onderwerp. Dat andere zinsdeel is onderstreept.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
*Een tekst met variatie in zinsopbouw*
Gisteren heeft een glazenwasser uit Leeuwarden een geweldige vondst gedaan. De man was zijn ronde aan het doen en klom met een emmertje sop de ladder op bij het eerste huis in de straat. Daar zag hij op de vensterbank een gouden ketting liggen met een hangertje eraan. De bewoonster van het huis bleek die ketting al tijden kwijt te zijn. Vanwege de grote emotionele waarde van het sieraad was de vrouw erg blij dat het nu teruggevonden was. Ze beloonde de glazenwasser met een lekker kopje koffie.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het belang van variatie in zinsopbouw?
*Een tekst met monotone zinsopbouw*
Een glazenwasser uit Leeuwarden heeft gisteren een geweldige vondst gedaan. De man was zijn ronde aan het doen. Hij klom met een emmertje sop de ladder op bij het eerste huis in de straat. Hij zag op de vensterbank een gouden ketting liggen met een hangertje eraan. De bewoonster van het huis bleek die ketting al tijden kwijt te zijn. Het sieraad had grote emotionele waarde voor de vrouw. Ze was erg blij dat het nu teruggevonden was. Ze beloonde de glazenwasser met een lekker kopje koffie.
 

Slide 12 - Tekstslide

 Lesdoel

Aan het einde van deze les kan ik :




voorbeelden gebruiken in een tekst.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden gebruiken
(Theorie uit je lesboek) 
Een tekst of een presentatie wordt leuker en duidelijker als je nu en dan een voorbeeld gebruikt. Met een voorbeeld leg je een moeilijk woord uit of maak je een situatie duidelijk. Een voorbeeld kan kort zijn (een paar woorden of een zin), maar ook lang (een hele alinea). Soms kun je in de eerste alinea van een tekst een voorbeeld geven dat het onderwerp duidelijk maakt.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden gebruiken
Je kunt een voorbeeld aankondigen met een signaalwoord: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als, denk maar aan:

Het aantal jonge rokers is de laatste jaren flink gedaald. Als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal rokende scholieren, zien we dat er in 1999 veel meer scholieren dagelijks rookten dan in 2020.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden gebruiken
Als je in voorbeelden aantallen of cijfers noemt, maak ze dan zo aansprekend mogelijk. In het voorbeeld hierboven staat ‘in 1999 veel meer’. Maar hoeveel meer was dat en hoe erg is het nu? Je kunt er iets aan toevoegen, waardoor de situatie duidelijker wordt:
Zo rookte in 1999 nog 13% van de scholieren dagelijks: dat zijn 130 leerlingen op een school van 1000. In 2020 rookte nog maar 2%, dus slechts 20 leerlingen van de 1000.

Slide 16 - Tekstslide

 Lesdoel

Aan het einde van deze les kan ik :




woorden die bijelkaar horen, bij elkaar zetten.

Slide 17 - Tekstslide

§5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
(Theorie uit het lesboek)
Een tekst leest gemakkelijker als woorden of zinsdelen die bij elkaar horen, dicht bij elkaar staan. Hier vind je een paar tips:

- Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Slide 18 - Tekstslide

§5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
(Theorie uit het lesboek)
Niet: Een veel op sociale media aanwezige en groot publiek hebbende persoon, noemen we ook wel een influencer.

Wel: Een persoon die veel op sociale media aanwezig is en een groot publiek heeft, noemen we ook wel een influencer.

Slide 19 - Tekstslide

§5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
(Theorie uit het lesboek)
- Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde. Niet: Influencers kunnen door de commentaren bij hun berichten onzeker worden. Wel: Influencers kunnen onzeker worden door de commentaren bij hun berichten.

- Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
Niet: Een influencer zal zijn bekendheid niet zomaar op kunnen geven.
Wel: Een influencer zal zijn bekendheid niet zomaar kunnen opgeven.

Slide 20 - Tekstslide

Activiteit 1: Zinsstructuren (15 minuten)
*Uitleg*
Bespreek verschillende soorten zinnen:
Korte zinnen: "De hond blaft."
Lange zinnen: "De hond blaft omdat hij een kat ziet die over de tuin loopt."
Zinnen met bijwoorden: "De hond blaft luid."
Zinnen met bijvoeglijke naamwoorden: "De grote, bruine hond blaft."
Leg uit wat samengestelde zinnen zijn en hoe je ze kunt gebruiken.

Slide 21 - Tekstslide

Oefening 1: Zinnen herschrijven (15 minuten)
*Uitleg*
Oefening 1: Zinnen herschrijven (15 minuten)

Geef de leerlingen een paar simpele zinnen. Vraag hen om deze zinnen te herschrijven met variatie in zinsopbouw. Bijvoorbeeld:
Origineel: "Het regent."
Herschreven: "Tijdens de regenbuien blijf ik liever binnen."
Laat de leerlingen hun herschreven zinnen delen met een klasgenoot.

Slide 22 - Tekstslide

Oefening 2: Zinsstructuur bingo (20 minuten)
*Uitleg*
Maak bingokaarten met verschillende zinsstructuren (bijvoorbeeld: "Gebruik een samengestelde zin", "Voeg een bijwoord toe", "Begin met een bijvoeglijk naamwoord").
Laat de leerlingen in groepen werken en bingo spelen door zinnen te schrijven die passen bij de zinsstructuren op hun kaart.

Slide 23 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht (15 minuten)Schrijf een kort verhaal of een beschrijving (ongeveer 100 woorden) waarin je verschillende zinsstructuren gebruiken. 
Je varieert in je woordgebruik en gebruikt minimaal twee verschillende synoniemen bij één begrip. Je onderstreept beide synoniemen.
Je varieert in zinsopbouw. Je gebruikt:
Minimaal 5x een OPA-constructie / minimaal 5x een APO-constructie
minimaal 1x een POA-constructie / minimaal 1x een PA-constructie
Je geeft bij twee begrippen minimaal twee voorbeelden. In totaal heb je dan dus vier voorbeelden. Je schrijft woorden, die bijelkaar horen, bij elkaar!






Slide 24 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht (15 minuten)
Vraag de leerlingen om een kort verhaal of een beschrijving te schrijven (ongeveer 150 woorden) waarin ze verschillende zinsstructuren gebruiken. Moedig hen aan om creatief te zijn en de variatie die ze hebben geleerd toe te passen.
Geef ze de opdracht om minstens vijf verschillende zinsstructuren te gebruiken.

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 26 - Tekstslide

Creatieve schrijfopdracht (15 minuten)
Afronding en feedback (5 minuten)

Vraag een paar leerlingen om hun verhaal of beschrijving voor te lezen.
Geef positieve feedback en bespreek wat goed ging en waar ze nog aan kunnen werken.

Slide 27 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Planning doornemen (2 min)
Formuleren§ 4
Vragen podcastopdracht? (5 min)

Slide 28 - Tekstslide

Uitleg podcastopdracht
Podcast maken:
In tweetallen
4-6 minuten
Opdracht + beoordeling staat in Magister > opdrachten
Inleverdatum:  mei 2025
We gaan een paar afleveringen klassikaal beluisteren!

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Je hebt afgerond
Formuleren
§2 Variatie in woordopbouw (synoniemen en verwijswoorden)
§3 Variatie in zinsopbouw
§4 Voorbeelden gebruiken om mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken
§5 Zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen, bij elkaar staan.

Slide 31 - Tekstslide

§2 synoniemen en verwijswoorden gebruiken om te variëren in woordgebruik.
§3 leren verschillende manieren van zinsopbouw te gebruiken om mijn schrijfvaardigheid te verbeteren.

 Lesdoel

Aan het einde van deze les kan ik :



§4 Voorbeelden gebruiken om mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken.
§5 Zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen, bij elkaar staan.

Slide 32 - Tekstslide

Volgende les
Volgende les:
Cursus 6 Formuleren
§6 Variëren in zinslengte
§7 Verbanden aanbrenegen tussen zinnen

Slide 33 - Tekstslide

Differentiatie
Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen meer voorbeelden en begeleiding bij het herschrijven van zinnen worden gegeven.
Uitdagende zinnen of teksten voor snel werkende leerlingen om nog meer variatie toe te voegen.

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk

Laat de leerlingen een kort verhaal schrijven van 100 woorden met een duidelijke variatie met voorbeelden en zinnen zo te formuleren dat woorden die bij elkaar horen, bij elkaar staan. Vraag hen om het verhaal in te leveren bij de volgende les.

Slide 35 - Tekstslide

Evaluatie

Observeer de leerlingen tijdens de oefeningen en geef feedback op hun schrijfopdrachten. Evalueer hun begrip van zinsvariatie aan de hand van de creativiteit en variatie in hun verhalen.

Slide 36 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende synoniemen voor verschillende woorden:

1. **Mooi**: aantrekkelijk, prachtig, schitterend
2. **Snel**: vlug, rap, gauw
3. **Belangrijk**: essentieel, cruciaal, significant
4. **Groot**: aanzienlijk, omvangrijk, dilatant
5. **Klein**: mini, klein van stuk, smal
6. **Vriend**: kameraad, maat, vriend(in)
7. **Zeggen**: verklaren, mededelen, uiten
8. **Leren**: studeren, onderwijzen, inprenten
9. **Gelukkig**: blij, tevreden, vreugdevol
10. **Slecht**: slecht, ongunstig, negatief


Slide 37 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende verwijswoorden. 
Deze verwijswoorden worden vaak gebruikt om naar personen, zaken of situaties te verwijzen in teksten.

waarvan
waarnaar
waarmee
waarlangs
welke
elk
alles
niets
sommige
anderen:
hij     
zij
het
deze
die
dit
dat
wie
wat
waar

Slide 38 - Tekstslide

Hier zijn enkele veel voorkomende synoniemen voor verschillende woorden:
Een synoniem voor "positief" is "gunstig", "optimistisch", ''pluspunten'', "voordelig" of "bemoedigend".

Een synoniem voor "negatief" is "onvoordelig'', "slecht", "nadelig" of "ongewenst", ''vervelend'' of ''minpunten''.

Slide 39 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
Zie werkboek blz. 246

Slide 40 - Tekstslide

Materialen

Voorbeelden van teksten met variatie in zinsopbouw
Werkbladen met zinnen om te herschrijven
Bingo kaarten met zinsstructuren
Pen en papier voor de schrijfopdracht

Slide 41 - Tekstslide

Materialen
| Ik ga naar de winkel | Hij leest een boek | Wij spelen buiten | Zij maakt een tekening | Jij hebt een huisdier |
|----------------------|---------------------|---------------------|------------------------|-----------------------|
| De kat ligt op de mat| Het regent vandaag | Ik eet een appel | Hij schrijft een brief | Wij kijken een film |
| Zij zingt een lied | Jij fietst naar school| De hond blaft hard | Het is een mooie dag | Ik drink water |
| Hij danst op muziek | Wij gaan op vakantie | Zij bakt een taart | Jij leert Nederlands | De kinderen spelen in de tuin |


Je kunt de zinnen in de vakjes randomiseren voor verschillende kaarten, zodat elke deelnemer een unieke kaart heeft. Veel plezier met het spelen van bingo!
Je kunt de bovenstaande zinnen gebruiken om een bingo kaart te maken. Een standaard bingo kaart heeft 5x5 vakjes. Hier is een voorbeeld van hoe je een kaart kunt indelen:




Slide 42 - Tekstslide

Materialen
Bingo Zinnen
Ik ga naar de winkel.
Hij leest een boek.
Wij spelen buiten.
Zij maakt een tekening.
Jij hebt een huisdier.
De kat ligt op de mat.
Het regent vandaag.
Ik eet een appel.
Hij schrijft een brief.
Wij kijken een film.
Zij zingt een lied.
Jij fietst naar school.
De hond blaft hard.

Slide 43 - Tekstslide

Materialen

Het is een mooie dag.
Ik drink water.
Hij danst op muziek.
Wij gaan op vakantie.
Zij bakt een taart.
Jij leert Nederlands.
De kinderen spelen in de tuin.
Bingo Kaart Voorbeeld
Je kunt de bovenstaande zinnen gebruiken om een bingo kaart te maken. Een standaard bingo kaart heeft 5x5 vakjes. Hier is een voorbeeld van hoe je een kaart kunt indelen:

Slide 44 - Tekstslide