Les 4, gram D herh. + E (19-03) 3havo

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Les buts (leerdoelen):

Aan het einde van de les:

- beheers je grammaire D

- kun je de belangrijkste informatie uit een filmpje begrijpen

Pak je werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Ga lezen in je Nederlands boek of steek je vinger op voor een nieuwe woordzoeker.

Exercice 11A ingeleverd via Magister?

Aujourd'hui, c'est mercredi

H3A

Le programme:

- Grammaire D herhalen -> passé composé met avoir / être

- E, regarder

Est-ce que tout le monde est présent?

- Zijn we compleet? Wie missen we?

Huiswerk bespreken:

Ouvre le livre à la page 106

Pak een rode of groene pen, zodat je de opdrachten kunt nakijken.

Les devoirs = ex. 15BCD, 16ABCD, 17

Grammaire D herhalen:

• Koppel je laptop met de LessonUp

Grammaire:
welke zin heeft de passé composé met être?

1. J'ai fait mes devoirs.
2. Je suis rentré à la maison.

Grammaire:
welke zin heeft de passé composé met être?

1. Sophie et Jean sont retournés à Paris.
2. Sophie et Jean ont visité Paris.

Waarom verandert de vorm van het voltooid deelwoord soms bij passé composé met être?

1. De vorm past zich dan aan aan het onderwerp.
2. De vorm past zich dan aan aan het hulpwerkwoord.

Wat verandert er aan de vorm van het voltooid deelwoord bij passé composé met être?

1. niets
2. de uitgang: +e, +s, +es
3. de uitgang: +é, +és
4. het accent op é vervalt

Hoe kun je weten dat een werkwoord in de passé composé het hulpwerkwoord être heeft (en niet avoir)?

1. Als dat in het NL ook zo is.
2. Je moet het raden.

Kies de juiste vorm van de passé composé met avoir:
Nous _________ (manger) des frites.

1. a mangé
2. as mangé
3. avons mangé
4. avez mangé

Passé composé met être:
Elle est ____ (aller) au cinéma.

1. allé
2. allés
3. allées
4. allée

Kies de juiste vorm.
Elle a ___ (danser) avec sa copine.

1. dansé
2. dansée
3. dansés
4. dansées

Kies de juiste vorm:
Ils sont ___ (arriver) vers 15h.

1. arrivé
2. arrivée
3. arrivés
4. arrivées

Kies de juiste vorm. **
Luc _____ (visiter) sa grand-mère.

1. es visité
2. es visitée
3. a visité
4. as visités

Kies de juiste vorm van de passé composé met avoir:
Tu _________ (voyager) en train?

1. a voyagé
2. as voyagé
3. avons voyagé
4. avez voyagé

Kies de juiste vorm. **
Elles ___ (rester) à la maison pour regarder la série.

1. ont restées
2. ont resté
3. sont restée
4. sont restées

Je peux le faire!
Dit gaat me lukken!

-3100

Les devoirs (huiswerk):

- Faire: exercice 19, 20AB, 21

- Apprendre: vocabulaire E

Au travail, E regarder:

Quoi (wat)? Bekijk de online video in de methode & Fais exercice 19 (gebruik blz. 163) + 20AB + 21

Comment (hoe)? Individuellement ou ensemble en 2 (fluisteren)

Temps (tijd)? Tot het einde van de les

Prêt (klaar)? Apprendre vocabulaire E / bezig voor ander vak

Geen oortjes mee? Pak voorin een koptelefoon.

Grammaire:
welke zin heeft de passé composé met être?

1. J'ai fait mes devoirs.
2. Je suis rentré à la maison.