Les 7: Bloedgroepen

Les 7 Bloedgroepen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 7 Bloedgroepen

Slide 1 - Tekstslide

Les : Bloedgroepen
De rode bloedcellen en het rode bloedbeeld
Na het maken van deze e-learning ken / weet je:
-de relatie tussen een celmembraan en bloedgroepen
-wat de meest voorkomende bloedgroepen zijn
-wat een transfusie reactie is en wat er dan gebeurt
-wat een rhesus baby is
-ik welke gevallen bloedgroepen klinisch van belang zijn
-welke labtesten er met betrekking tot bloedgroepen worden gedaan en waarom
Deze e-learning bestaat uit ongeveer 40 slides. Een deel daarvan is tekst of plaatjes. Ongeveer de helft van de dia's zijn vragen.

Slide 2 - Tekstslide

Celmembraan en bloedgroepen
Elke cel heeft aan de buitenkant van zijn celmembraan 
eiwitten, vetten en suikers (zie plaatje). 
Deze doen dienst als herkenningspunt (=antigeen), 
activatiepunt/aanhechtingspunt (=receptor), 
sluis / transportmiddel (=transporteiwitten), etc.

Een deel van de herkenningspunten aan de buitenkant van de rode bloedcel -de antigenen- 
komen alleen voor op deze rode bloedcellen en zorgen voor allerlei problemen bij bloedtransfusies. In de volksmond noemen we deze antigenen bloedgroepen. 
Er zijn verschillende bloedgroepen. De bekendste zijn AB0 en Rhesus. Maar er zijn meer!

Slide 3 - Tekstslide

Bloedgroep A, B en 0 (1) 
Bloedgroep A, B en 0 (lees: nul) zijn een rijtje suikers aan de buitenkant van het celmembraan. Op het plaatje staat hun schematische bouw. Zoals je ziet is het verschil tussen de bloedgroepen maar 1 suiker. 

Dat ene suikertje blijkt in dit 
geval van levensbelang.


 

Slide 4 - Tekstslide

Bloedgroep A, B en 0 (2) 
Bloedgroep A, B en 0 zijn bijzondere bloedgroepen. Meestal maak je pas antistoffen aan tegen lichaamsvreemde antigenen die je voor het eerst tegenkomt, maar niet in het geval van bloedgroep A, B en 0. Daarbij maakt je lichaam direct antistoffen aan tegen Bloedgroep A of Bloedgroep B, als je deze tenminste zelf niet hebt.
Je maakt geen antistoffen aan tegen Bloedgroep 0, maar als je bloedgroep 0 hebt maak je wel antistoffen aan tegen A en B. Daarom is het onderdeel van bloedgroepsysteem A, B, 0.
Deze antistoffen reageren direct en krachtig, dus als je bloed krijgt van een andere bloedgroep dan die je zelf hebt worden de bloedcellen die niet van jezelf zijn direct samengeklonterd en afgebroken. Dit noem je een transfusiereactie en dit kan dodelijk zijn.

Je erft van je beide ouders een bloedgroep dus je kunt drager zijn van 2 bloedgroepen. 

Slide 5 - Tekstslide

Bloedgroep A, B en 0 (3)
Hieronder zie je een plaatje van de bloedgroepen die bij het A, B, 0 systeem horen. Je ziet de bloedgroepen, de genotypen (gen: je hebt van beide ouders 1 bloedgroep gen) 
welke antigenen je dan draagt op de RBC en welke antistof je dan in je plasma hebt.

Omdat alleen tegen A en B
antistoffen maakt, wordt 
de antigeen van
bloedgroep 0 vaak niet 
op tekeningen 
weergegeven. Deze is er
echter wel.

Slide 6 - Tekstslide

Bloedgroep A, B en 0 (4)
Je ziet dat als de moeder bloedgroep A heeft en de vader bloedgroep 0 dan heb je antigenen 0 en A op je RBC. Deze persoon heeft dan bloedgroep A en maakt antistoffen aan tegen Bloedgroep B.

Als de vader Bloedgroep A heeft en de moeder Bloedgroep B dan heeft het kind antigenen van A en B op de RBC en dus bloedgroep AB. Deze maakt geen antistoffen aan tegen deze bloedgroepen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is een antigeen?
A
Een molecuul aan de buitenkant van het celmembraan dat fungeert als herkenningspunt
B
Een antistof tegen een gen
C
Een molecuul aan de buitenkant van het celmembraan dat fungeert als sluis
D
een antistof tegen een molecuul aan de buitenkant van het celmebraan

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel suikermoleculen heeft Bloedgroep A meer dan Bloedgroep 0
A
4
B
2
C
3
D
1

Slide 10 - Quizvraag

I- het bijzondere aan bloedgroep A, B, 0 is dat hiertegen bij geboorte antistoffen worden aangemaakt
II- Een transfusiereactie is niet zo erg

A
I is juist
B
II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 11 - Quizvraag

De moeder heeft bloedgroep 0 en de vader ook
A
Het kind heeft bloedgroep 0 en antistoffen tegen A en B
B
Het kind heeft bloedgroep A en antistoffen tegen B
C
Het kind heeft bloedgroep B en antistoffen tegen A
D
Het kind heeft bloedgroep 0 en geen antistoffen tegen A en B

Slide 12 - Quizvraag

De moeder heeft bloedgroep 0 en de vader bloedgroep B
A
Het kind heeft bloedgroep 0 en antistoffen tegen A en B
B
Het kind heeft bloedgroep A en antistoffen tegen B
C
Het kind heeft bloedgroep B en antistoffen tegen A
D
Het kind heeft bloedgroep 0 en geen antistoffen tegen A en B

Slide 13 - Quizvraag

De moeder heeft bloedgroep A en de vader bloedgroep 0
A
Het kind heeft bloedgroep 0 en antistoffen tegen A en B
B
Het kind heeft bloedgroep A en antistoffen tegen B
C
Het kind heeft bloedgroep B en antistoffen tegen A
D
Het kind heeft bloedgroep 0 en geen antistoffen tegen A en B

Slide 14 - Quizvraag

Andere Bloedgroepen: Rhesus
Aan de buitenkant van de cel zitten ontzettend veel moleculen (en dus antigenen) op het celmembraan. Op de RBC zitten wel 30 verschillende soorten antigenen die een antistof reactie kunnen oproepen. Dit zijn dus bloedgroepen, maar ze zijn geen A, B of 0 bloedgroep.. 
Het verschil is dat tegen deze bloedgroepen pas antistoffen aanmaken als je ze niet hebt en tegenkomt. Het is dus minder gevaarlijk dan A, B, 0, waartegen je direct antistoffen aanmaakt.  
Degene die na bloedgroep A, B, 0 het snelste problemen veroorzaakt 
is Bloedgroep Rhesus. Je hebt Rhesus wel of niet. Je bent dus Rhesus 
Positief of Negatief. Op het plaatje hiernaast zie je hoe dat er 
schematisch uitziet op de Rode Bloed Cel. 
Je maakt snel antistoffen aan tegen Rhesus als je deze niet hebt 
en je deze 1x tegenkomt. Bv na een bloedtransfusie en bij de geboorte.

Slide 15 - Tekstslide

Andere Bloedgroepen
Naast bloedgroep A, B, 0 en Rhesus zijn er nog meer bloedgroepen die wel van belang zijn bij transfusies maar waar normaal niet zo snel antistoffen tegen aan gemaakt worden of minder sterke transfusiereacties oproepen. Een aantal staan hieronder in de tabel

Slide 16 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Als je Hb te laag is of als je bloed verliest tijdens een operatie kan het zijn dat je rode bloed cellen toegediend krijgt. Bij deze zogenaamde bloedtransfusie krijg je bloed van een ander. Hierbij spelen bloedgroepen een rol.
Je kunt geen bloedcellen met een verkeerde A, B, 0 bloedgroep ontvangen. Als je zelf bloedgroep A hebt en je krijgt donor bloed met bloedgroep B toegediend, krijg je een reactie met de donorcellen en de antistoffen uit je eigen plasma.
De cellen gaan klonteren en worden afgebroken. Je lichaam kan hierdoor in shock raken en je kunt hier aan overlijden.
Daarom zal er voorafgaand aan een bloedtransfusie een bloedgroep test worden gedaan om vast te stellen welke bloedgroep je hebt. Je kunt alleen donorcellen krijgen van een bloedgroep waartegen je geen antistoffen in je plasma hebt.

Slide 17 - Tekstslide

Bloedtransfusie: Rhesus en andere Bloedgroepen
Bloedgroep A, B en 0 geven altijd reacties en deze zijn heftig. Ook andere bloedgroepen kunnen een transfusie reactie geven. Rhesus geeft ook een stevige reactie en je ontwikkelt antistoffen tegen Rhesus vaak al nadat je deze 1 keer bent tegen gekomen, soms weet je dit niet eens. 
Daarom wordt Rhesus ook altijd gescreend voor bloed uitgave. 
Tegen de overige bloedgroepen kun je antistoffen aanmaken, zeker als je deze meerdere keren tegen komt. De reactie is ook niet altijd even heftig. Daarom worden de overige rode bloedgroepen worden alleen indirect gemeten via de zogenaamde mengproef.

Slide 18 - Tekstslide

Rhesus en zwangerschap
Tijdens de zwangerschap kan het voorkomen dat de moeder Rhesus negatief is en de baby Rhesus positief. Als er dan bloed van de baby in het bloed van de moeder lekt kan het zijn dat de moeder antistoffen tegen de Rhesus antigeen van de baby maakt. 
De antistoffen van de moeder kunnen door de placenta heen gaan en in het bloed van de baby terecht komen en daar RBC afbreken. De baby kan dan een levensgevaarlijke hemolytische anemie krijgen. Dit is ernstig en kan leiden tot de dood. 
Een baby met een hemolytische anemie veroorzaakt door Rhesus antistoffen van de moeder noemen we een Rhesus baby.

Er zijn ook andere bloedgroepen oorzaak aan een hemolytische anemie bij babies alleen komt dat veel minder vaak en minder heftig voor dan bij de Rhesus baby. Dit is dan ook de reden dat er bij zwangere vrouwen de Rhesus bloedgroep wordt bepaald.

Slide 19 - Tekstslide

Op de rode bloedcel zitten meer bloedgroepen dan alleen A, B, 0 en rhesus
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Op de rode bloedcel zitten meer bloedgroepen dan alleen A, B, 0 en rhesus, namelijk (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Kell
B
SMS
C
Duff
D
pK

Slide 21 - Quizvraag

Hoe noem je het als je het antigeen van bloedgroep Rhesus op je RBC hebt?
A
Rhesus Negatief
B
Rhesus A
C
Geen van deze
D
Rhesus Plus

Slide 22 - Quizvraag

I- een transfusie reactie is een heftige klontering en afbraak van je RBC nadat je een verkeerde bloedgroep toegediend hebt gekregen
II- Je hebt pas antistoffen tegen Bloedgroep Rhesus als je zelf Rh+ bent en je een keer Rhesus bent tegengekomen
A
I is waar
B
II is waar
C
beide zijn waar
D
beide zijn onwaar

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een Rhesus baby?

I- Als de Moeder Rhesus positief is, de Baby Rhesus negatief en dit leidt tot een hemolytische anemie
II- Als de Moeder Rhesus negatief is, de Baby Rhesus positief en dit leidt tot een hemolytische anemie
A
I is waar
B
II is waar
C
beide zijn waar
D
beide zijn onwaar

Slide 24 - Quizvraag

Lab bij bloedgroepen
Een bloedgroepenbepaling wordt dus het vaakste aangevraagd bij een ophanden zijnde bloedtransfusie, operatie of zwangerschap.
Dan wordt bepaald welke A, B, 0 bloedgroep je hebt, of je Rhesus postief of negatief bent en of je irregulier antistoffen hebt.
Op deze wijze kan je bloed ontvangen wat voor jouw veilig is.

Slide 25 - Tekstslide

De bloedgroepentest
De bloedgroepen test is een zogenaamde immuun agglutinatietest. 
De cellen van de patiënt met daarop de antigenen worden 
gemengd met antistoffen. Deze antistoffen zitten in een potje.




Als er agglutinatie (klontering) plaatsvindt is de test positief.
Dus de als de cellen van de patient gemend worden met antistoffen tegen Bloedgroep A en B en de cellen klonteren met de antistoffen tegen A dan heeft de patient Bloedgroep A (zie plaatje).

Slide 26 - Tekstslide

De Bloedgroepen test (2)
Bloedgroepen testen worden ook veel gedaan met een gel card test. Bloed wordt met antistoffen gemengd en over een kolom geleid. Een positieve reactie levert agglutinatie op wat niet door de gel kan. Een negatieve reactie kan wel door de gel.


Slide 27 - Tekstslide

De bloedgroepentest (3)
De bloedgroep is vast te stellen door met behulp van antistoffen aan te tonen welke antigenen (bloedgroep) er op een Rode Bloedcel zit.
Je kunt de bloedgroep ook aantonen door vast te stellen welke ANTISTOF er in het plasma zit.
Immers: iemand met bloedgroep A heeft anti B in zijn plasma. Je zegt ook vaak "bloedgroep A anti B" of "bloedgroep 0 anti AB"

Je kunt een bloedgroep dus ook indirect aantonen (of bevestigen).

Als je aantoont dat iemand antistoffen tegen bloedgroep B in zijn plasma heeft weet je dat deze Bloedgroep A heeft.


Slide 28 - Tekstslide

Ontvangen van bloed en plasma
In het geval van een bloedtransfusie zal de patient bloedcellen krijgen van een donor die dezelfde bloedgroep heeft als de patient of anders van een donor die een bleodgroep heeft waartegen de patient geen antistoffen heeft.
Iemand met bloedgroep A kan dus cellen krijgen van een donor met bloedgroep A of bloedgroep 0.
De patient heeft immers antistoffen tegen B in het bloed. 

Slide 29 - Tekstslide

In welke gevallen wordt meestal een bloedgroepentest aangevraagd?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Vlak voor een bloedtransfusie
B
bij een bloeding
C
bij een hartaanval
D
Bij een zwangerschap

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het principe van een bloedgroepen test
A
spectrofotemetrie
B
enzymatische bepaling
C
immuunagglutinatie
D
ion selectieve electrode meting

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

bekijk voorgaande dia. Welke bloedgroep heeft bloed 4
A
A+
B
A-
C
AB+
D
AB-

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Bekijk voorgaande dia. Welke bloedgroep heeft bloed 7
A
A+
B
B+
C
AB+
D
0+

Slide 35 - Quizvraag

Einde
Hiermee ben je aan het einde gekomen van de e-learning les 7 over bloedgroepen

Slide 36 - Tekstslide