In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van de les...
... weet je het verschil tussen emperische en theoretische kansen
... kan je op basis van gegevens deze kansen berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Heb je nog vragen over het huiswerk? Vul het nummer van de opgave of je vraag in.
Slide 3 - Open vraag
Marcel gooit met drie dobbelstenen. Bereken exact de kans dat de som van de ogen 4 is. Voorbeeld: noteer je kans als 3/7 of 1/100. Vereenvoudig je antwoord.
Slide 4 - Open vraag
Manon gooit met zes geldstukken. Bereken de kans op 4 keer kop. Voorbeeld: noteer je kans als 3/7 of 1/100. Vereenvoudig je antwoord.
Slide 5 - Open vraag
Relatieve frequentie
De relatieve frequentie is de frequentie gedeeld door het totaal aantal worpen.
Vb: als je 10 keer met een munt gooit en je hebt 3 keer kop, dan is de relatieve frequentie
103
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Emperische kansen
Aan de hand van statistische gegevens kan je ook kansen schatten. In Nederland zijn er in 2012 totaal 175457 kinderen geboren, waarvan 85707 meisjes.
Slide 8 - Tekstslide
Theoretische kansen
Slide 9 - Tekstslide
De kans dat je met drie dobbelstenen drie keer zes gooit. Wat is dit voor soort kans?
A
Emperische
B
Theoretische
C
Subjectieve
Slide 10 - Quizvraag
De kans dat een leerling op deze school rechtshandig is. Wat is dit voor soort kans?