Voordat we verder gaan met het schrijven van een verhaal, moet je nadenken over je hoofdpersoon en bijpersonen.
De personages in je verhaal!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Fictie
Voordat we verder gaan met het schrijven van een verhaal, moet je nadenken over je hoofdpersoon en bijpersonen.
De personages in je verhaal!
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet je over fictie?
Slide 2 - Woordweb
Wat is non-fictie?
Slide 3 - Woordweb
Leerdoelen
Je kent de begrippen fictie en non-fictie.
Je weet wanneer een verhaal realistisch of niet realistisch is.
Je weet hoe je personages kunt beschrijven
Je kent het verschil tussen tussen een round en flat character.
Slide 4 - Tekstslide
fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen (kan realistisch zijn of minder realistisch (denk aan bijv. Harry Potter)
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid (bijv. krantenartikel)
Slide 5 - Tekstslide
fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek
Slide 6 - Sleepvraag
realistisch of niet........
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.
Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.
Slide 7 - Tekstslide
Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.
Slide 8 - Sleepvraag
Personages
beschrijven
- uiterlijk
eigenschappen
Slide 9 - Tekstslide
Personages
Je leert de personages kennen je door wat er over hen gezegd wordt (door de verteller en andere personages) en wat ze over zichzelf (en andere personages) zeggen en denken.
Slide 10 - Tekstslide
Beschrijf het uiterlijk van de hoofdpersoon in het verhaal dat je schrijft.
Slide 11 - Open vraag
Beschrijf meerdere eigenschappen van de hoofdpersoon in het verhaal dat je schrijft.
Slide 12 - Open vraag
Beschrijf meerdere eigenschappen van de hoofdpersoon in het verhaal dat je schrijft.
Slide 13 - Open vraag
Beschrijf de belangrijkste eigenschap van een bijpersoon in het verhaal dat je schrijf.
Slide 14 - Open vraag
Personages
Over een hoofdpersoon kom je te weten:
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn;
- hoe hij eruitziet;
- waar, hoe en met wie hij woont.
Slide 15 - Tekstslide
Hoofdpersoon (round character)
- Meer karaktereigenschappen waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren.
- Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen, ze maken een karakterontwikkeling door.
Slide 16 - Tekstslide
Bijpersonen (flat character)
- Veel minder informatie;
- meestal geen gedachten en gevoelens;
- veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar;
- bijpersonen die de hoofdpersoon helpt
- bijpersonen die de hoofdpersoon tegenwerkt
Slide 17 - Tekstslide
personages
hoofdpersoon
bijpersoon
Je komt te weten wat hij/zij denkt en voelt
Je krijgt veel minder informatie. Geen gedachten en gevoelens.
round characters;
Hij/ zij maakt een karakterontwikkeling door.
flat characters;
Hij/ zij verandert niet en is voorspelbaar.
Slide 18 - Tekstslide
Wat hoort niet bij een round character?
A
Karakterontwikkeling
B
Je leest wat hij denkt en voelt.
C
Bijpersoon
D
Waar, hoe en met wie hij woont
Slide 19 - Quizvraag
Welke ontwikkeling maakt de hoofdpersoon in jouw/jullie verhaal door?(Hoe verandert zijn/haar karakter?)
Slide 20 - Woordweb
Verandert de bijpersoon in je verhaal van een tegenstander in een medestander/helper van de hoofdpersoon?
Slide 21 - Woordweb
Vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:
Ik-perspectief.
Hij-/zij-perspectief
Alwetende verteller
Wisselend perspectief
Slide 22 - Tekstslide
Voor welk vertelperspectief kies je in je/jullie verhaal?