Onderzoekers gebruiken zowel schimmels als bacteriën voor DNA-technieken. Ze brengen een gen voor een nieuwe erfelijke eigenschap bij het erfelijk materiaal in. Geef voor zowel schimmels als bacteriën aan waar de onderzoekers het nieuwe gen precies inbrengen.
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Onderzoekers gebruiken zowel schimmels als bacteriën voor DNA-technieken. Ze brengen een gen voor een nieuwe erfelijke eigenschap bij het erfelijk materiaal in. Geef voor zowel schimmels als bacteriën aan waar de onderzoekers het nieuwe gen precies inbrengen.
Slide 1 - Open vraag
De bacterie Thiomargarita namibiensis is 0,7 mm groot en net met het blote oog te zien. Uit welk kenmerk kan haar ontdekker opgemaakt hebben (met een elektronenmicroscoop) dat het een bacterie is en niet een eencellig diertje of schimmel?
Slide 2 - Open vraag
Bacteriën hebben altijd ribosomen. Licht toe dat deze in een bacteriecel niet kunnen ontbreken.
Slide 3 - Open vraag
Een aardappel die boven de grond groeit, kleurt groen. Licht toe waardoor dit komt.
Slide 4 - Open vraag
Een plant maakt eiwitten uit zelfgemaakte aminozuren. Fotosynthese alleen is niet voldoende om aminozuren te maken. Welk element uit de bodem hebben planten ook nodig?
Slide 5 - Open vraag
Een sportarts neemt een biopt (monster) uit een beenspier bij een goed getrainde marathonloper en bij een ongetrainde proefpersoon. Wat neemt de arts waarschijnlijk waar bij bestudering van de cellen met een elektronenmicroscoop?
Slide 6 - Open vraag
2.2 DNA en specialisatie
Slide 7 - Tekstslide
DNA vs RNA
Slide 8 - Tekstslide
DNA bevat de bouwinstructie voor eiwitten
Chromosomen zitten in de celkern en zijn opgebouwd uit DNA.
Slide 9 - Tekstslide
Vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)
Combinaties A=T en C≡G (baseparing)
De ene streng is complementair aan de andere
DNA
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Welke basen zitten in de complementaire streng van ATGGT?
Slide 12 - Open vraag
Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)
Slide 13 - Tekstslide
Transcriptie: DNA naar RNA
Een stuk DNA dat codeert voor één eiwit (eigenschap) is een gen.
De volgorde van stikstofbasen (A,T,C,G) in dat stuk DNA is de code voor het maken van het eiwit.
Eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren. Er zijn 20 verschillende aminozuren.
Als het eiwit moet worden gemaakt wordt eerst van het gen een kopie gemaakt --> RNA
Slide 14 - Tekstslide
Transcriptie: DNA naar RNA
- RNA is enkelstrengs
- RNA heeft Uracil (U) ipv Thymine (T) als stikstofbase
Tegenover de A wordt een U ingebouwd en tegenover T een A
Bij C een G en bij G een C.
Slide 15 - Tekstslide
Een gen heeft de volgende DNA-code: TTG-TCC-AAG-AAT-CCG-TAA. Wat is het RNA kopie van dit gen?
Slide 16 - Open vraag
Translatie: RNA naar eiwit
Het RNA verlaat de kern (via een kernporie) naar het cytoplasma en bindt aan een ribosoom.
Het ribosoom leest het mRNA in steeds 3 basen tegelijk (triplet/ codon).
Slide 17 - Tekstslide
Translatie: RNA naar eiwit
Slide 18 - Tekstslide
RNA naar eiwit: translatie
BINAS 71 G. Stel codon AAG.
Slide 19 - Tekstslide
AUG-AAC-AGG-UUC-UAG-GGC-AUU geef de aminozuren die gemaakt worden van deze RNA streng.