HIN 3GT - oefentoets woordenschat en taalverzorging ling

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Dagopening

Slide 2 - Tekstslide

Fijn dat je er bent!
Pak je schrift, pen en je boek. We gaan de proeftoets bespreken.  

Daarna vragen stellen en een quiz. Log daarom ook in op deze LessonUp. 


timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide


  • Bespreken oefentoets  
  • Vragen stellen
  • Kahoot en/of Quiz lesstof
  • Vrijdag 31/05 toets H4 woordenschat en taalverzorging 

Slide 4 - Tekstslide

Heb je nog                      vragen?

Slide 5 - Tekstslide

Oefentoets
Pak een andere kleur pen en luister naar de antwoorden. 
Heb je een vraag? Steek je vinger op en wacht tot je aan de beurt bent. 


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Wat is een amfibie?
A
veerboot
B
dier dat zowel op het land als in het water leeft
C
ingesponnen rups
D
gebeuren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een pont?
A
veerboot
B
gebeuren
C
ingesponnen rups
D
500 gram, Engelse munt

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het homoniem: weer

Het is weer zonnig deze week.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de betekenis van het homoniem: treffen

Argentinië en Nederland treffen elkaar in de halve finale

Slide 11 - Open vraag

Is onderstaande uitspraak waar of niet waar?

Met de verwijswoorden waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort verwijs je naar personen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste verwijswoorden.

[Dat/Die] verhaal is het smoesje [met wie/waarmee] Daan altijd probeert onder de afwas uit te komen.

A
Dat/Met wie
B
Die/Met wie
C
Dat/Waarmee
D
Die/waarmee

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste verwijswoorden.

Is Elza [dat/die] klasgenoot [van wie/waarvan] jij een euro hebt geleend?
A
dat/van wie
B
die/van wie
C
dat/waarvan
D
die/waarvan

Slide 14 - Quizvraag

Noteer de drie meest voorkomende manieren waarop je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt.

Slide 15 - Open vraag

Noteer het meervoud van het volgende woord:

tv

Slide 16 - Open vraag

Noteer het meervoud van het volgende woord:

apparaatje

Slide 17 - Open vraag

Noteer het meervoud van het volgende woord:

piccolo

Slide 18 - Open vraag

Noteer het meervoud van het volgende woord:

filosofie

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm in van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd van de pv(’s) staat voor de zin.
(tt) De oude man […] (beweren) dat hij zich alles van vroeger nog […] (herinneren).

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste vorm in van de werkwoorden die tussen haakjes staan. De tijd van de pv(’s) staat voor de zin.
(vt) Terwijl Izak zijn telefoon […] (opladen), […] (worden) hij […] (bellen) door zijn moeder.

Slide 21 - Open vraag

Kies de juiste betekenis van het woord (banken)

Duurzame banken investeren in andere projecten dan commerciële banken.
A
geldinstelling
B
meubelstuk

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis van het woord (vorst)

Koningin Elizabeth II is de langst regerende vorst van Europa


A
koningin
B
vrieskou

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis van het woord (bok)

Bij de paardenrennen zat Margot als koetsier op de bok.
A
mannetje van de geit
B
zitplek voor op een koets

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste betekenis van het woord (kater)

Kevin had een kater, want hij had last van muizen
A
mannetjeskat
B
zich slecht voelen na te veel alcohol

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn homofonen
A
telefoons voor homo's
B
woorden die hetzelfde klinken, maar niet hetzelfde betekenen
C
woorden die hetzelfde klinken en hetzelfde betekenen
D
woorden die niet hetzelfde klinken, maar wel hetzelfde betekenen

Slide 26 - Quizvraag

'Ik ........ een excuus van de gemeente', riep de winkelier.
A
eis
B
ijs

Slide 27 - Quizvraag

'Hoe moet je een wild zwijn......?' vroeg de kokshulp
A
berijden
B
bereiden

Slide 28 - Quizvraag

Nout neemt het niet zo ...... met de verkeersregels
A
nau
B
nou
C
nouw
D
nauw

Slide 29 - Quizvraag

Bij ........ kunnen de waterleidingen kapot barsten.

Slide 30 - Open vraag

Welke zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij
B
mijn, jouw, zijn, hun
C
mij, hem, ons, hen

Slide 31 - Quizvraag

Welke zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
wij, jullie, zij
B
mijn, jouw, onze, hun
C
me, u, ze

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
contactdoos

Slide 33 - Open vraag

Heb je nog                      vragen?

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide