Examen opgaven oefening bloed

REIZIGERSPROBLEMEN

Trombose is het afsluiten van bloedvaten door bloedstolsels.
Tijdens lange vlieg- en busreizen is door het langdurig zitten de doorstroming van het bloed, vooral in de benen, minder goed.
Hierdoor wordt de kans op het ontstaan van trombose groter.
Dit wordt reizigerstrombose genoemd.
Welke bloeddeeltjes spelen een rol bij de vorming van bloedstolsels?

A
de bloedplaatjes
B
de rode bloedcellen
C
de witte bloedcellen
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

REIZIGERSPROBLEMEN

Trombose is het afsluiten van bloedvaten door bloedstolsels.
Tijdens lange vlieg- en busreizen is door het langdurig zitten de doorstroming van het bloed, vooral in de benen, minder goed.
Hierdoor wordt de kans op het ontstaan van trombose groter.
Dit wordt reizigerstrombose genoemd.
Welke bloeddeeltjes spelen een rol bij de vorming van bloedstolsels?

A
de bloedplaatjes
B
de rode bloedcellen
C
de witte bloedcellen

Slide 1 - Quizvraag

In de afbeelding is een reiziger weergegeven en een deel van zijn been.
In het been zijn enkele bloedvaten getekend.
Het bloed in deze bloedvaten stroomt van de voet naar het bovenbeen.
Is bloedvat P een ader of een slagader?

A
ader
B
slagader

Slide 2 - Quizvraag

Waar in het lichaam worden rode bloedcellen gemaakt?
A
in de lever
B
in de nieren
C
in het beenmerg
D
in het bloedplasma

Slide 3 - Quizvraag

Enkele delen zijn aangegeven met de cijfers 1, 2, 3 en 4.
Welk cijfer geeft de poortader aan?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Na de plasmaferese worden de bloeddeeltjes teruggevoerd naar het bloed in de armader.
Dit bloed stroomt uiteindelijk weer naar het hart toe.
In welk deel van het hart komt dit bloed dan als eerste terecht?
A
in de linkerboezem
B
in de linkerkamer
C
in de rechterboezem
D
in de rechterkamer

Slide 5 - Quizvraag

Plasmaferese heeft minder gevolgen voor het lichaam van een donor dan gewone bloeddonatie, omdat de bloeddeeltjes weer teruggevoerd worden in het bloed van de donor. Het aanmaken van nieuwe bloeddeeltjes na een gewone bloedafname duurt ongeveer vier tot zes weken.
Welk weefsel maakt nieuwe bloeddeeltjes?
A
beenmerg
B
botweefsel
C
kraakbeenweefsel
D
ruggenmerg

Slide 6 - Quizvraag

In informatie 8 staat, dat bij het kaal worden het hormoon testosteron een rol speelt.
Dit hormoon wordt van de plaats waar het geproduceerd wordt(hersenen), onder andere naar de hoofdhuid gevoerd.
Gaat het testosteron dan door de aorta? En gaat het dan door de onderste holle ader?
A
alleen door de aorta
B
alleen door de onderste holle ader
C
zowel door de aorta als door de onderste holle ader

Slide 7 - Quizvraag

In gal bevindt zich bilirubine, een afvalstof die ontstaat bij het afbreken van rode
bloedcellen in de lever. Als de grote galbuis afgesloten is, wordt bilirubine met het bloed uit de lever afgevoerd en komt onder andere onder de huid terecht. De huid krijgt dan een gele kleur. Dit wordt geelzucht genoemd.
Bloed met bilirubine wordt door de leveraders afgevoerd uit de lever.
In welk bloedvat komt het bloed uit de leveraders dan als eerste terecht?

A
in de aorta
B
in de bovenste holle ader
C
in de onderste holle ader

Slide 8 - Quizvraag

Bij iemand met geelzucht wordt bilirubine door de nieren uitgescheiden. De urine is dan donkerbruin van kleur.
Op weg naar de nieren komt het bloed minstens tweemaal door het hart.
In welke volgorde passeert het bloed dan de delen van het hart?
A
linkerboezem – linkerkamer – rechterboezem – rechterkamer
B
linkerboezem – rechterboezem – linkerkamer – rechterkamer
C
rechterboezem – rechterkamer – linkerboezem – linkerkamer
D
rechterboezem – linkerboezem – rechterkamer – linkerkamer

Slide 9 - Quizvraag

Welke letter geeft de lever aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 10 - Quizvraag

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt
het bloed dan door de kleine bloedsomloop? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop?
A
Alleen door de kleine bloedsomloop
B
Alleen door de grote bloedsomloop
C
Zowel door de kleine als de grote bloedsomloop

Slide 11 - Quizvraag

Anja heeft bloedgroep 0+
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?

A
Alleen anti-resus
B
Alleen anti-A en anti-B
C
Zowel anti-A, anti-B als anti-resus

Slide 12 - Quizvraag

In de spieren is een voorraad brandstof opgeslagen, die bij inspanning kan worden gebruikt.
In welke vorm is brandstof in spieren opgeslagen?

A
in de vorm van glucose
B
in de vorm van glycogeen
C
in de vorm van zetmeel

Slide 13 - Quizvraag

Welke letter in de afbeelding geeft de organen aan waarvan de bloedtoevoer in percentages het meest afneemt bij inspanning?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 14 - Quizvraag

Wat bevindt zich op plaats P?
A
bloed
B
lymfe
C
weefselvloeistof

Slide 15 - Quizvraag

De bouw van het bloedvatenstelsel van de hond komt overeen met dat van de mens.
Enkele bloedvaten van de hond zijn:
− aorta
− leverader
− onderste holle ader
Welke twee van deze bloedvaten bevinden zich gedeeltelijk in de borstholte en gedeeltelijk in de buikholte?
A
de aorta en de leverader
B
de aorta en de onderste holle ader
C
de leverader en de onderste holle ader

Slide 16 - Quizvraag

De afbeelding in het kader stelt een wondernet voor in de kop van een schaap.
Drie plaatsen in de bloedvaten van dit wondernet worden met de letters P, Q en R aangegeven. De samenstelling van het bloed op deze plaatsen wordt met elkaar vergeleken.
Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid glucose in het bloed het laagst is?
A
P
B
Q
C
R

Slide 17 - Quizvraag