zij-hun-hen, die-dat-dit-deze-wat, verkleinwoorden

Nederlands
zij-hun-hen (herhaling)
die - dat - wat - wie
verkleinwoorden

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
zij-hun-hen (herhaling)
die - dat - wat - wie
verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les
  • Wat hebben we toen gedaan?
  • Waar ging de theorie over? 

Slide 2 - Tekstslide

zij
  • onderwerp
Zij mogen van hun ouders ieder weekend uitgaan. 
Willen zij niet liever een hapje mee-eten?
In de winter hebben zij een paar maanden vrij. 

Slide 3 - Tekstslide

hun
  • Bezittelijk voornaamwoord
Gisteren hebben de buren hun auto verkocht. 

  • Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
Hij geeft hun straf. 

Meewerkend = aan/voor wie/wat? 

Slide 4 - Tekstslide

hen
  • Na een voorzetsel
Ik geef het boek aan hen

  • Als lijdend voorwerp
Hij ontslaat hen.  

Slide 5 - Tekstslide

...... keken met open mond naar het prachtige schilderij.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 6 - Quizvraag

........ zijn gek op metal.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 7 - Quizvraag

Ik wil ........ graag een uitnodiging geven.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 8 - Quizvraag

Onze assistente zal ...... wel even meenemen naar de directeur.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 9 - Quizvraag

Wisten ....... niet dat je dat echt niet kan maken?
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 10 - Quizvraag

Waarom doen ...... niet gewoon leuk mee?
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 11 - Quizvraag

Als jij nu even met ....... meeloopt.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 12 - Quizvraag

........ versierpogingen zijn gruwelijk mislukt.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 13 - Quizvraag

Sarah weet ....... elke keer weer te verrassen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 14 - Quizvraag

Na ....... dansvoorstelling op het strand, zat het zand in alle hoeken en gaten.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 15 - Quizvraag

die - dat
dat = het -> het meisje = dat meisje
die = de -> de jongen = die jongen


Slide 16 - Tekstslide

wat
  • overtreffende trap
Het mooiste wat ik ooit gezien heb.
  • wanneer je terugverwijst naar de hele zin
Nick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. 
  • wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.
Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren.


Slide 17 - Tekstslide

wie
  • voorzetsel = wie
Dat zijn mensen bij wie ik altijd terecht kan. 

  • degene die = wie
Wie zoet is, krijgt lekkers. 
Wie het laatst lacht, lacht het best. 



Slide 18 - Tekstslide

De jongen ......... Klara op het oog had, is nu haar vriendje.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 19 - Quizvraag

Hinco werkt bij een bedrijf ........ heel succesvol is.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 20 - Quizvraag

Het leuke tasje ....... ik in de uitverkoop gekocht heb, is kapotgegaan.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 21 - Quizvraag

Salomé is ontzettend verliefd op haar vriendje, ....... ik heel erg schattig vind.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 22 - Quizvraag

Aurian is een prachtige meid, naar ......... jongens vaak kijken.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 23 - Quizvraag

Weten jullie al ........ jullie de beste kandidaat vinden?
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 24 - Quizvraag

De bevolking van ...... land, die al jaren werd onderdrukt, was uitzinnig van vreugde toen de dictator werd afgezet.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 25 - Quizvraag

De hond .......... daar loopt, heet Iza.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 26 - Quizvraag

Ik kocht gisteren een konijnenhok, ......... een goed idee bleek te zijn.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 27 - Quizvraag

Ik vind mensen ...... naar Antarctica op vakantie gaan maar raar.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 28 - Quizvraag

verkleinwoorden
  • -je
sloofje, lachje, cognacje, knopje, taartje
  • -tje
stoeltje, tafeltje, computertje, gebouwtje
  • -pje
armpje, boompje, raampje

Slide 29 - Tekstslide

verkleinwoorden
  • -ng = nkje
ontsteking - ontstekinkje 
haring - harinkje
vertelling - vertellinkje
paling - palinkje

Let op: ring = ringetje 

Slide 30 - Tekstslide

verkleinwoorden
  • Bijzonder
sportcafé = sportcafeetje
cafetaria = cafetariaatje 
taxi = taxietje

filmster = filmsterretje
lam = lammetje 

Slide 31 - Tekstslide

verkleinwoorden
  • getallen = 'tje
F16 = F16'tje
mp3 = mp3'tje
  • y = 'tje
whisky = whisky'tje
guppy = guppy'tje
soms niet: trolley = trolleytje  | medley = medleytje

Slide 32 - Tekstslide

leuning

Slide 33 - Woordweb

vat

Slide 34 - Woordweb

kassabon

Slide 35 - Woordweb

biercafé

Slide 36 - Woordweb

lieveling

Slide 37 - Woordweb

kiwi

Slide 38 - Woordweb

liftboy

Slide 39 - Woordweb

klassenfoto

Slide 40 - Woordweb

whisky

Slide 41 - Woordweb

anekdote

Slide 42 - Woordweb

tv

Slide 43 - Woordweb

NuNederlands

Slide 44 - Tekstslide

NuNederlands

Slide 45 - Tekstslide