- je weet wat verwijswoorden zijn
- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn
- je weet dat je bij de-woorden de verwijswoorden deze en die gebruikt
- je weet dat je bij het-woorden de verwijswoorden dit en dat gebruikt
- je weet het verschil tussen verwijswoorden naar mannelijke zelfstandige naamwoorden, zoals hij, hem en haar
en
naar vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, zoals zij, ze en haar.