Formuleren H4 (verwijswoorden)

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?!
De koningin
De graaf
Het cadeau
De appel
Het kind
De regering

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?!
De koningin
De graaf
Het cadeau
De appel
Het kind
De regering

Slide 1 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid

Grammatica
Spelling
Formuleren

Het maken van een tijdschrift

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Openen (10)
Verwijswoorden (10)
Opdracht (10)
Aan de slag! (15)
Verhaal (20)
Afsluiten (5)

Slide 3 - Tekstslide

Doel van de les
Ik kan verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoord
Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde woorden herhaalt, gebruik je verwijswoorden. Een verwijswoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Zelfstandig naamwoord
Kenmerken:
- Het kan een mens, dier, plaats of ding zijn.
- Je kunt er de, het of een voor zetten. 
- Je kunt er meestal meervoud/enkelvoud van maken.
- Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken. 

Slide 7 - Tekstslide

Welke verwijswoorden kennen we al?
Deze, die, dit en dat

De-woorden (mannelijk/vrouwelijk) 
?

Het-woorden (onzijdig) 
?

Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden
Die, deze, dit en dat

Hij, hem, zijn, ze, zij, haar, het, ze, zij, hen en hun.

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
Welke verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord. Het geslacht van een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn. 

- Zelfstandige naamwoorden met het lidwoord 'de' zijn mannelijk of vrouwelijk.
- Zelfstandige naamwoorden met het lidwoord 'het' zijn onzijdig.

Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
Mannelijk, enkelvoud:                                 hij, hem, zijn         (die, deze)
Vrouwelijk, enkelvoud:                                zij, ze, haar           (die, deze)
Onzijdig, enkelvoud:                                    het, zijn                  (dit, dat)
Meervoud:                                                        zij, ze, hen, hun   (die, deze)

- Ik denk dat deze film wel leuk is! Of heb jij hem al gezien?
- Ik denk dat dit boek wel leuk is! Heb jij het al gelezen?
-  De mediatheek heeft haar klanten uitgenodigd voor de opening. 
- De paarden rennen erg had. Je kunt ze bijna niet bijhouden. 

Slide 11 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
Het-woorden zijn altijd onzijdig.
Het paard, het boek, het schilderij, het apparaat 

De-woorden kunnen mannelijk OF vrouwelijk zijn.
Hoe weet je of een woord mannelijk of vrouwelijk is?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht (10 min)
Kijk nog een keer naar de woorden die je aan het begin van de les hebt overgeschreven.

- Bekijk de woorden en bepaal nog een keer welke woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
- Ga bij elk woord na waarom het onzijdig, vrouwelijk of mannelijk is.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 4 van Formuleren H4
Hoe? Lesboek en schrift
Tijd? 10 minuten
Hulp? Je mag samenwerken
Klaar? Lezen in leesboek

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Een verhaal van ongeveer 100 woorden schrijven (zie classroom). 
Hoe? Chromebook (google doc)
Tijd? 20 minuten
Hulp? Zelfstandig
Klaar? Lezen in leesboek
- Als je buurman/-vrouw ook klaar is, kun je je verhaal 
met elkaar uitwisselen. 
HUISWERK! 

Slide 16 - Tekstslide

Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden verwijs je met:
A
dit, dat, ze, zij en haar
B
ze, zij en haar
C
die, deze, ze zij en haar
D
ze, zij, zijn en haar

Slide 17 - Quizvraag

De universiteit heeft al ...... studenten een mailtje gestuurd met de nieuwe maatregelen.
A
zijn
B
haar
C
hun

Slide 18 - Quizvraag

Onzijdige zelfstandige naamwoorden verwijs je met het, zijn, dit en dat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk woensdag
Afmaken opdracht: Het schrijven van een verhaal (met verwijswoorden)


Slide 20 - Tekstslide