In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
Aan het eind van deze les weet je:
op welk niveau je zit op het gebied van werkwoordspellen
wat fictie is
wat signaalwoorden zijn en hoe je deze kunt herkennen
wat nieuwberichten zijn en hoe je feiten en meningen kunt onderscheiden
wat een symbool is
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
App werkwoordspellen
Terugblik De Kooi - les 1 en 2
De Kooi - les 3
Slide 3 - Tekstslide
werkwoordspelling
persoonsvorm
tegenwoordige tijd
Slide 4 - Tekstslide
Waarom doen we dit?
1) Werkwoorden kun je alleen maar goed spellen, als je weet met welke vorm van het werkwoord je te maken hebt:
fout: dat gebeurd nooit goed: dat gebeurt nooit
fout: dat is nog nooit gebeurt goed: dat is nog nooit gebeurd
2) Het is verplichte stof
Slide 5 - Tekstslide
Hoe herken je een persoonsvorm (pv)?
Slide 6 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
(pv-tt-ev)
Doel:
Je leert hoe je de persoonsvorm van een werkwoord schrijft.
Je kent de begrippen tegenwoordige tijd en ik-vorm.
Je kent het begrip hij-vorm.
Je kent het begrip wij-vorm.
Slide 7 - Tekstslide
persoonsvorm herkennen
1) past zich aan aan het onderwerp
Ik koop een ijsje.
Hij koopt een ijsje.
2) verandert mee met de tijd
Ik heb een ijsje.
Gisteren had ik een ijsje.
3) staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
Jij eet een ijsje.
Eet jij een ijsje.
Slide 8 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
(pv-tt-ev)
Twee vormen:
ik-vorm
hij-vorm
Slide 9 - Tekstslide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 10 - Tekstslide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 11 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Als ik het onderwerp is: Ik loop door het bos.
Loop ik door het bos?
Als je of jij achter de pv staat:
Loop jij door het bos?
Krijg jij een ijsje?
Bij de gebiedende wijs (bevel, let op uitroepteken)
Kom hier!
Maak je huiswerk!
Slide 12 - Tekstslide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter het werkwoord te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 13 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 14 - Tekstslide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 15 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
(pv-tt-mv)
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 16 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de wij-vorm?
Als wij, jullieof zij het onderwerp is: Wij klimmen in een boom.
Jullie lopen door de stad.
Zij zwemmen in de rivier.
Bij personen of dingen in het meervoud.
De leerlingen krijgen hun rapport.
De schoenen staan in de kast.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
app werkwoordspellen
doel: je niveau bepalen
10 minuten
je werkt voor jezelf -> eigen niveau
je maakt de vragen thuis af
timer
10:00
Slide 19 - Tekstslide
Terugblik
De Kooi
Wat hebben we gelezen?
Wat hebben we gedaan?
Hoe ging het huiswerk?
Slide 20 - Tekstslide
even oefenen
Slide 21 - Tekstslide
Ik vind de fiets van mijn zus niet mooi.
A
feit
B
mening
C
signaalwoord
D
symbool
Slide 22 - Quizvraag
Het boek heeft 76 pagina's.
A
feit
B
mening
C
signaalwoord
D
symbool
Slide 23 - Quizvraag
... ik heel vaak sorry heb gezegd, blijft mijn moeder nog steeds boos.