hoe je de persoonsvorm van een werkwoord schrijft.
wat de begrippen tegenwoordige tijd en ik-vorm betekenen.
wat het begrip hij-vorm betekent.
wat het begrip wij-vorm betekent
Slide 4 - Tekstslide
werkwoordspelling
persoonsvorm
tegenwoordige tijd
Slide 5 - Tekstslide
Waarom doen we dit?
1) Werkwoorden kun je alleen maar goed spellen, als je weet met welke vorm van het werkwoord je te maken hebt:
fout: dat gebeurd nooit goed: dat gebeurt nooit
fout: dat is nog nooit gebeurt goed: dat is nog nooit gebeurd
2) Het is verplichte stof
Slide 6 - Tekstslide
Hoe herken je een persoonsvorm (pv)?
Slide 7 - Tekstslide
persoonsvorm herkennen
1) past zich aan aan het onderwerp
Ik koop een ijsje.
Hij koopt een ijsje.
2) verandert mee met de tijd
Ik heb een ijsje.
Gisteren had ik een ijsje.
3) staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
Jij eet een ijsje.
Eet jij een ijsje.
Slide 8 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
(pv-tt-ev)
Twee vormen:
ik-vorm
hij-vorm
Slide 9 - Tekstslide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 10 - Tekstslide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 11 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Als ik het onderwerp is: Ik loop door het bos.
Loop ik door het bos?
Als je of jij achter de pv staat:
Loop jij door het bos?
Krijg jij een ijsje?
Bij de gebiedende wijs (bevel, let op uitroepteken)
Kom hier!
Maak je huiswerk!
Slide 12 - Tekstslide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter het werkwoord te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 13 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 14 - Tekstslide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 15 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
(pv-tt-mv)
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 16 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de wij-vorm?
Als wij, jullieof zij het onderwerp is: Wij klimmen in een boom.
Jullie lopen door de stad.
Zij zwemmen in de rivier.
Bij personen of dingen in het meervoud.
De leerlingen krijgen hun rapport.
De schoenen staan in de kast.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
maken
Open deapp werkwoordspelling -> persoonsvorm tegenwoordige tijd
Meervoud
Ik-vorm
Ik-vorm+t
Je hebt deze onderdelen afgerond als je drie sterren hebt gehaald.
Klaar? Ga verder met de andere onderdelen
(onregelmatig, van alles wat)
timer
10:00
Slide 19 - Tekstslide
De Kooi
Wat weten we allemaal over Annika
en de kooi?
Testjes + beloningen
Slide 20 - Tekstslide
huiswerk
vrijdag 13 september:
leren: 'Feiten en meningen' via de Toolbox + aantekeningen over werkwoordspelling
afmaken: De eerste drie onderdelen van de persoonsvorm tegenwoordige tijd heb je met drie sterren afgerond.
Slide 21 - Tekstslide
afsluiten
Hoe herken je een pv?
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?
Huiswerk: De eerste drie onderdelen zijn met drie sterren behaald.