1.7 grammatica zinsdelen

1.7 grammatica zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
zinsdelen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1.7 grammatica zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan een zin verdelen in zinsdelen.
  • Ik kan een persoonsvorm herkennen in een zin.
  • Ik kan een onderwerp herkennen in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Een zin kun je verdelen in stukjes: zinsdelen.
  • Een zinsdeel bestaat uit één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen.
  • Een zinsdeel heeft een functie in de zin, bijvoorbeeld die van onderwerp of gezegde.
  • Zinsdelen een naam geven (benoemen) heet redekundig ontleden.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
De pv (persoonsvorm) is een vorm van een werkwoord en bestaat meestal uit één woord.
De pv kan in het enkelvoud of in het meervoud staan:
De kat doet een dutje.
De katten doen een dutje.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
De eenvoudigste manier om de pv te vinden is door de zin van tijd te veranderen.
Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm.
Mijn moeder gaat elke week naar de tennisbaan.
Mijn moeder ging elke week naar de tennisbaan.
In een mededelende zin staat de persoonsvorm op de tweede plek.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm  (pv)
Voorbeeld van een mededelende zin:
Mees / maakt / altijd / zijn huiswerk.

andere zinsvormen zijn:
vragende zin: Maakt Mees altijd zijn huiswerk?
uitroepende zin: Het is een wonder: Mees maakt huiswerk!
bevelende zin: Mees, maak nu meteen je huiswerk. 

Slide 7 - Tekstslide

Onderwerp (o) 
Om het onderwerp te vinden stel je de simpele vraag:
wie of wat + persoonsvorm (werkwoordelijk gezegde).
Dus: wie of wat doet het? 

Voorbeeldzin: Onze hond eet graag kaas.
Pv = eet.     Wie of wat eet?    --> onze hond.
Simpel, toch?

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen
Wat een zinsdeel is, ontdek je met de zinsdeelproef:
  • Onderstreep de pv.
  • Zet een streepje voor en achter de pv.
  • Probeer steeds een woord of groepje woorden voor de pv te zetten.
  • Als dat kan, dan is dat deel een zinsdeel.

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen
Ik vind de pizza's met kaas en champignons niet lekker.
De pizza's met kaas en champignons vind ik niet lekker.
Niet lekker vind ik de pizza's met kaas en champignons.

Met zinsdeelstreepjes:
Ik / vind / de pizza's met kaas en champignons / niet lekker.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quizvraag


Is het onderstreepte woord het onderwerp?

De appel is uit mijn tas gevallen.

A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag


Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
Mijn oma spreekt heel goed Nederlands.
A
Mijn oma
B
spreekt
C
Nederlands

Slide 13 - Quizvraag


Is de persoonsvorm in de onderstaande zin onderstreept?
Hij weet niets van wilde dieren.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag


Wat is de persoonsvorm in de onderstaande zin?
Wilde dieren eten graag andere dieren.
A
wilde dieren
B
eten
C
andere dieren
D
graag

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de eerste stap die je zet om de zin in zinsdelen te verdelen?
A
het onderwerp zoeken
B
de persoonsvorm zoeken
C
stukjes voor de persoonsvorm plaatsen
D
alle werkwoorden apart zetten

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Peter Pan kan gemakkelijk vliegen.
A
Peter Pan
B
gemakkelijk
C
kan
D
vliegen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp? 
Sleep naar de goede plek.
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)

Kun

je

wijnvlekken

met zout

verwijderen?

Slide 18 - Sleepvraag

Instapopdracht 2
We gaan nu allemaal de instapopdracht maken,
boek blz 47, opdracht 2. 

Daarna kun je aan de slag met de opdrachten die je moet doen. 

Slide 19 - Tekstslide

aanwijzen in een zin.
Na deze les, 
wil ik...
deze lessonup-uitleg nog 1 keer bestuderen
zelf aan de slag met de opdrachten
oefenen met versterk jezelf

Slide 20 - Poll

Opdrachten 
Opdracht 4
Opdracht 5
Opdracht 6
Opdracht 8
Opdracht 9
Opdracht 12
Oefenen met Versterk jezelf



Slide 21 - Tekstslide