2.3 Betogende teksten 2LM1V/1D 2CW3D

Lezen Luisteren Kijken 
2.1 Informatieve teksten
2.2 Instructieve teksten
2.3 Betogende teksten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen Luisteren Kijken 
2.1 Informatieve teksten
2.2 Instructieve teksten
2.3 Betogende teksten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel van vandaag:
Aan het eind van deze les kun je
een betoog herkennen 
en weet je hoe de schrijver je probeert
te overtuigen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les:
  • Argumenten en meningen 
  • Uitleg over 2.3 Betogende teksten
  • Klassikaal aan de slag met een betogende tekst
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten van 2.3: opdrachten 1 en 2(blz 70 t/m 72)
  • Thuis blijven oefenen tot aan examen: 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al van een betoog?

Slide 4 - Woordweb

2.3 Betogende teksten
De schrijver geeft in een betoog duidelijk zijn mening.
Hij gebruikt argumenten om de lezer te overtuigen van zijn gelijk.

Een bekend voorbeeld van een betoog is: een ingezonden brief in de krant.


Slide 5 - Tekstslide

Argumenten en meningen
Een argument geeft aan waarom je iets vindt. 
Hierdoor kun je een ander beter overtuigen. 
Er bestaan argumenten voor en
argumenten tegen.
Deze informatie kun je dan gebruiken om 
je eigen mening te bepalen.

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden argument
Een argument kun je vaak herkennen aan de signaalwoorden:
  • omdat 
  • want
  • daarom
  • namelijk

Slide 7 - Tekstslide

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt

Slide 8 - Tekstslide

controleerbaar
niet te controleren
gebaseerd op feiten, wetenschap, waarden en algemene normen
gebaseerd op vermoedens, overtuiging of waardeoordeel  
je kunt bewijzen of het waar of niet waar is
niet te bewijzen, extra voorbeelden nodig voor geloofwaardigheid
objectief             subjectief

  

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil niet dat de lezer een mening vormt, 
maar hij wil dat de lezer zijn mening overneemt. 
De schrijver zoekt dus medestanders.

Dit tekstdoel komt voor in de volgende tekstsoorten: 
betogende teksten, ingezonden brieven en columns. 

Slide 10 - Tekstslide

Opbouw van een betoog:
Standpunt: Ik vind dat er belasting op suiker moet komen.
Argument voor: Want... mensen gaan dan minder suiker eten en worden gezonder.
Tegenpartij geeft een argument tegen(het argument voor wordt weerlegd): Echter...mensen blijven suiker eten, ook als het meer kost, omdat het lekker is.
Conclusie: Het is een goed idee om in Nederland suikertaks in te voeren

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slot van een betoog (herhaling van hoofdgedachte)

Slide 13 - Tekstslide

Let op!
Wees kritisch bij het lezen van een betoog en vraag jezelf altijd af of de feiten wel kloppen.

Soms wil een schrijver je overtuigen door maar één kant van het onderwerp te laten zien.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe herken je een argument in een zin/tekst?

Slide 15 - Woordweb

Je mening geven en onderbouwen met argumenten heeft een doel. Welk doel?

Slide 16 - Woordweb

Mijn opa heeft zijn hele leven gerookt en hij heeft geen kanker. Roken is dus helemaal niet ongezond.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 17 - Quizvraag

Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 18 - Quizvraag

Objectieve argumenten
Subjectieve argumenten
Controleerbaar
Niet controleerbaar
Feiten
Meningen
Onderzoeksresultaten
Normen en waarden
Enkele ervaring(en)

Slide 19 - Sleepvraag

Een betoog (overtuigende tekst) is...
A
Subjectief
B
Objectief

Slide 20 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.

Slide 23 - Quizvraag

Iemand zegt: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?'
Dit is ....

A
een feit
B
een mening
C
een argument

Slide 24 - Quizvraag

Legalisering softdrugs. Zowel inkoop als verkoop van softdrugs door coffeeshops moet legaal worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument

Slide 25 - Quizvraag

Zelfstandig werken
1. Maak opdracht 1 t/m 3 uit de methode




Slide 26 - Tekstslide

Gezamenlijk oefenen
Column nawijsauto
- Scan de tekst

Slide 27 - Tekstslide

Na het lezen
Heeft de schrijver jou overtuigd van zijn mening?
Waarom wel/niet?

Slide 28 - Tekstslide

Bedankt!!!!!

Slide 29 - Tekstslide