Je vind het lijdend voorwerp door de vraag te stellen: Wie / wat + O + WG
De man / moest / mijn broer / helpen.
WG = moest helpen
O = De man
LV = Wie moest de man helpen = mijn broer
De leerlingen / hebben / tijdens de toets / veel / moeten / schrijven.
WG = hebben moeten schrijven
O = wie hebben moeten schrijven = de leerlingen
LV = wat hebben de leerlingen moeten schrijven = veel