Hoofdletters en interpunctie

Hoofdletters en interpunctie
                                                                                                      Herhaling
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en interpunctie
                                                                                                      Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 2 - Woordweb

Hoofdletters
  • Aan het begin van een zin. 
Uitzondering: als de zin met een ' (apostrof) begint, dan de tweede letter.

't Is hier verschrikkelijk warm vandaag.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Bij persoonsnamen:
Hans de Wit     H. de Wit      de heer De Wit    de heer H. de Wit 
  • Namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten: Rode Kruis, Ajax, Nederlandse Spoorwegen
  • afleidingen van aardrijkskundige namen en van talen: Limburgse vlaai, Engelse boeken, Amsterdam-Noord

Slide 4 - Tekstslide

Geen hoofdletters!
  • historische periodes: middeleeuwen
  • afleidingen van feestdagen: kerstvakantie
  • maanden, dagen, jaargetijden: mei, woensdag, winter
  • windstreken: het oosten, het zuidwesten
  • religies en afleidingen ervan: katholiek, islam

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdletter?
timer
0:20
A
Maandag
B
maandag

Slide 8 - Quizvraag

timer
1:00
istanbul
unicef
de amerikanen
het noorden
het offerfeest
boeddhisme
zaterdag
Met hoofdletter
Zonder hoofdletter

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
  • Punt: 
- aan het eind van een mededelende zin 
- bij afkortingen, behalve die je als woord uitspreekt en bij maten en gewichten
  • Vraagteken: 
- aan het eind van een letterlijk gestelde vraag. (Niet in indirecte rede: Jan vroeg wie de bal had gegooid.)

Slide 12 - Tekstslide

Leestekens
  • Uitroepteken: aan het eind van een zin met een bevel of een uitroep

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens
  • Komma:
- voor en na een bijstelling: Memphis, de beroemde voetballer, ..
- tussen twee persoonsvormen: Als je wilt, kun je nu gaan.
- tussen onderdelen van opsommingen, behalve voor en + of
- voor of na een aanspreking: Hé Jan, kom eens hier!
- voor een voegwoord waarmee de bijzin begint: Hij wil vanavond uit eten, omdat hij jarig is.

Slide 14 - Tekstslide

Leestekens
  • Puntkomma: (en)
- tussen zinnen die sterk met elkaar samen hangen: Het is hier ontzettend heet; iedereen doet zijn jas uit. 
- tussen delen van opsommingen die uit zinnen bestaan.
  • Dubbele punt:
- om een opsomming aan te kondigen.
- om de directe rede aan te kondigen. Janita zei: 'Ik ga naar huis.'

Slide 15 - Tekstslide

Leestekens
  • Aanhalingstekens:
- bij een citaat: Mama roept: 'Het eten is klaar!' / 'Wie', vroeg hij, 'heeft mijn pen gejat?' 
- om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, bij ironie. Dat is echt een 'prachtig' liedje. (niet dus)

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer gebruik je wat?
timer
1:00
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 17 - Sleepvraag

Welke leestekens gebruik je altijd bij een citaat?
timer
0:20
A
Dubbele punt en uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens
C
Dubbele punt en vraagtekens

Slide 18 - Quizvraag

Welk leesteken staat er ALTIJD na de aanhef en de afsluiting van een brief?
timer
0:20
A
dubbele punt
B
geen
C
komma
D
punt

Slide 19 - Quizvraag