woordenschat toetsvoorbereiding

Wat valt je op aan deze woorden?
pingpong - tafeltennis
exact - precies
1 / 22
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat valt je op aan deze woorden?
pingpong - tafeltennis
exact - precies

Slide 1 - Open vraag

SYNONIEM
Definitie?

Slide 2 - Tekstslide

Ik begrijp wat er met synoniemen wordt bedoeld.
A
Ja
B
Nog niet helemaal
C
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Ik kan zelf synoniemen bedenken en gebruiken.
A
Ja
B
Nog niet helemaal
C
Nee

Slide 4 - Quizvraag

uitgebreide
Instructie 
absoluut
moeten
Mogelijkheid
uitvoerige
uitleg
zeker weten
dienen
gelegenheid

Slide 5 - Sleepvraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 6 - Open vraag

Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis uit de tekst kunt halen. Je hebt hiervoor de volgende manieren geleerd:

Zoek in de tekst naar een synoniem: een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
Zoek in de tekst naar de betekenis van het onbekende woord.
Zoek in de tekst naar een voorbeeld. Let op woorden als: bijvoorbeeld, zoals.
Zoek in de tekst naar een tegenstelling. Bijvoorbeeld: We hebben gezamenlijk gekookt, maar het toetje heb ik alleen gemaakt.
Zoek in het woord dat je niet kent een bekend woorddeel.
Bijvoorbeeld: on- (niet), her- (opnieuw), -loos (zonder).





Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de openstaande opdrachten 
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 9 - Tekstslide


Na deze les weet je 
wat figuurlijke taal is

Wat is figuurlijk taalgebruik? 
In het volgend filmpje wordt het verschil tussen LETTERLIJK en FIGUURLIJK taalgebruik uitgelegd.

Slide 10 - Tekstslide

Ze kookt van woede.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 11 - Quizvraag

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 12 - Quizvraag

De toekomst lacht ons tegemoet.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 13 - Quizvraag

Door een roze bril kijken.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 14 - Quizvraag

DOEL

FIGUURLIJK TAALGEBRUIK 


- het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik kennen

- figuurlijk taalgebruik herkennen en begrijpen

- je kunt de betekenis van uitdrukkingen opzoeken in een woordenboek



Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 16 - Open vraag

Het schilderij springt van het doek.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 17 - Quizvraag

In onze tuin staat de hoogste boom van de buurt.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg: letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik
Met figuurlijk taalgebruik bedoelen we dat je iets zegt of schrijft dat je niet letterlijk moet nemen. Figuurlijk taalgebruik kom je tegen bij beeldspraak zoals een vergelijking.
Voorbeelden van figuurlijk taalgebruik
.

vb. Ze kookt van woede. (Ze kookt natuurlijk niet echt. Ze is heel kwaad).

Letterlijk taalgebruik
Met letterlijk taalgebruik bedoelen we dat wat je zegt zo is. Je doet precies wat er wordt gezegd.
vb. Ga de klas uit!

Slide 19 - Tekstslide

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
gwn kip met rijst
B
een spreekwoord
C
een uitdrukking en een spreekwoord
D
een uitdrukking

Slide 20 - Quizvraag

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is.
A
ja
B
nee
C
ongeveer
D
snap het niet zo goed

Slide 21 - Quizvraag

Wat nu?
Je gaat wederom aan de slag met het trainen! 
Zet 'm op! 

Slide 22 - Tekstslide