P2_1_standpunt en argumenten

Argumentatie (1)
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumentatie (1)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:

  • Kun je standpunten en argumenten herkennen
  • Kun je feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
  • Kun je tegenargumenten en weerleggingen herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Start theorie argumentatie
standpunt en argument

Slide 3 - Tekstslide

Waar denk je aan bij 'argumenteren'?

Slide 4 - Woordweb

Theorie standpunt/argument (1)
  • Standpunt: je mening ergens over.
      De essentie van een overtuigende tekst is het standpunt.
        Daarom is het vaak (een deel) van de hoofdgedachte van de 
        tekst. Je vindt het standpunt soms in de titel of de inleiding;
        die bevat dan een mening, gedachte, visie of idee. In het slot
         vormt het standpunt van de conclusie van de tekst. 
       

Slide 5 - Tekstslide

Hoe kun je soms een standpunt herkennen?
Signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, dan ook, dus, daarom, kortom, ...
Het standpunt wordt niet altijd expliciet genoemd; het kan ook impliciet (indirect) verwoord worden. 
-Is het echt nodig om zoveel vakantiefoto's te posten? Standpunt: Ik vind dat je te veel
  vakantiefoto's post.  (retorische vraag)
- Het transferbedrag voor die voetballer is 200 miljoen dollar; alsof hij Messi is.
  Standpunt: Volgens mij is die voetballer voor veel te veel geld aangekocht. (vergelijking)


Slide 6 - Tekstslide

Om anderen te overtuigen, gebruikt een schrijver of spreker argumenten. Met argumenten kun je je eigen stanpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. 
  • argument: waarom je iets vindt; verdedigen of aanvallen van een standpunt
  • Kan voor of na een standpunt staan

  • Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers, een dubbele punt ...

Slide 7 - Tekstslide

Theorie standpunt/argument 
  • Uit geheime opnames blijkt dat de dolfijnen in het Dolfinarium in veel te kleine zwembaden rondzwemmen (=argument). Ik vind dat het Dolfinarium de dolfijnen slecht verzorgt (=standpunt).

  • In de nabije toekomst hoeven we nog maar 25 uur per week te werken (=standpunt), want steeds meer werk wordt ons door robots uit handen genomen (=argument).

Slide 8 - Tekstslide

Feitelijke of waarderende argumenten
  • Feitelijke argumenten kun je controleren: waar of niet waar.
  • Waarderende argumenten bevat een waardeoordeel.  Niet iedereen zal het hiermee eens     zijn; het is een mening.
  • Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument   dus niet. 

  • Waarderende argumenten worden soms onderbouwd met  feitelijke   subargumenten. 
  • Het festival viel tegen, omdat de hoofdact niet kwam opdagen (feitelijk argument).
  • Het festival viel  tegen; de hoofdact trad namelijk veel te kort op (waarderend argument).

Slide 9 - Tekstslide

Onderbouwing, tegenargument en weerlegging
De onderbouwing van een argument kan volgen na een signaalwoord van voorbeeld: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, zoals etc.
Een tegenargument ontkracht een standpunt of argument . De ontkrachting wordt ook wel een weerlegging genoemd.

Slide 10 - Tekstslide

Met een tegenargument ontkracht je een standpunt.
Met een weerlegging ontkracht je een argument.
Mijns inziens  (standpunt) moet er op school tussen de middag een gezonde maaltijd voor leerlingen geserveerd worden, want  (argument) dat zal helpen in de strijd tegen overgewicht. 
Ik ben het daar niet mee eens. Het is niet de taak van scholen om leerlingen te voeden (gericht tegen het standpunt dus een tegenargument) .En in Engeland serveren ze al jaren een schoolmaaltijd en het overgewicht is daar niet afgenomen (reactie op het argument dus een weerlegging).

Slide 11 - Tekstslide

To do...
  • Cursus 2 Argumenteren: maak opdracht 1 t/m 4;   zie planning NN. Dit is huiswerk voor aanstaande woensdag.

Slide 12 - Tekstslide