wk 6 i uur betrouwbaarheid bronnen

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Betrouwbaarheid Bronnen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen met behulp van drie vragen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een bron?
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Hoe weet je of een bron (bijv. nieuwsbericht) "echt" of "nep" is?

Slide 5 - Open vraag

Wat is een bron?
Alles wat je gebruikt om iets over het verleden van mensen te weten te komen, noem je een bron.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een primaire bron?
Een primaire bron is gemaakt door mensen die direct bij een gebeurtenis aanwezig zijn geweest.


Slide 7 - Tekstslide

Wat is een secundaire bron?
Een secundaire bron is gemaakt door mensen die NIET direct bij een gebeurtenis aanwezig zijn geweest.


Slide 8 - Tekstslide

Wat is een ongeschreven bron?
Ongeschreven bronnen vertellen iets over hoe mensen vroeger leefden, maar niet over hoe mensen vroeger dachten.

Voorbeelden:
Grotschilderingen, speerpunten, munten

Maar ook:
Films, interviews, schilderijen!

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een geschreven bron?
Geschreven bronnen geven meer inzicht over wat mensen vroeger dachten en deden.

Voorbeelden:
Boeken, brieven, rekeningen, vredesverdragen

Slide 10 - Tekstslide

Waarom gebruiken we verschillende bronnen om het verleden te bestuderen?
A
Omdat niet elke bron even betrouwbaar is.
B
Omdat we houden van extra huiswerk.
C
Omdat sommige bronnen al niet meer bestaan.
D
Omdat alle bronnen door dezelfde personen gemaakt zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe weet je of een bron betrouwbaar is of niet?
Er zijn vragen waarmee je de betrouwbaarheid kunt controleren. 

Slide 12 - Tekstslide

1. Wanneer is de bron gemaakt?
  • Iemand kan een veldslag hebben meegemaakt (ooggetuige), maar kan er pas jaren later over schrijven. Het kan hierdoor zijn dat hij zich niet alles meer goed herinnert!
  • Over het algemeen geldt dus: hoe minder tijd er zit tussen het maken van de bron en de gebeurtenis, des te betrouwbaarder is de bron. 

Slide 13 - Tekstslide

2. Hoe komt de maker aan zijn informatie?
  • Was de maker van de bron er zelf bij of heeft hij de informatie van iemand anders? 
  • Je moet jezelf afvragen hoeveel tussenschakels er zitten tussen het opschrijven van de bron en de gebeurtenis zelf.
  • Hoe minder tussenschakels hoe betrouwbaarder de bron.

Slide 14 - Tekstslide

3. Wat is de bedoeling van de maker? 
  • De moeilijkste vraag om te beantwoorden!
  •  Wil de maker je zo goed mogelijk informeren of doet hij expres informatie achterhouden of verdraaien om een bepaald doel te bereiken?
  • Overdrijft hij of is hij zakelijk? Is hij partijdig of neutraal?
  • Hoe zakelijker of onpartijdiger, des te betrouwbaarder de bron.

Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan:
  1. Bekijk de bron en lees het onderschrift.
  2. Wanneer is de bron gemaakt? (Is de bron een primaire/directe bron OF een secundaire/Indirecte bron?)
  3. Hoe komt de maker aan zijn informatie?
  4. Wat is de bedoeling van de maker? 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is GEEN hulpvraag om de betrouwbaarheid van bronnen te controleren?
A
Wanneer is de bron gemaakt?
B
Hoe is de maker aan de informatie gekomen?
C
Met welke bedoeling is de bron gemaakt?
D
Waarover gaat de bron?

Slide 17 - Quizvraag

Wat voor soort bronnen zijn het meeste betrouwbaar?
A
Primaire bronnen
B
Secundaire bronnen

Slide 18 - Quizvraag

Bekijk de bron hiernaast.
Je wilt weten hoe Karel de Grote eruit zag.
Is deze bron betrouwbaar?
Waarom wel of niet?

Slide 19 - Open vraag

Lees de bron hiernaast.
Je wilt weten hoe Karel de Grote eruitzag.
Is deze bron betrouwbaar?
Waarom wel of niet?

Slide 20 - Open vraag

Zelf oefenen
Maak opdracht 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31 en controleer je antwoorden!

Slide 21 - Tekstslide