les 5 Fictie tijd, vertelsperspectief, verhaaleinde

Lekker lezen; Fictie KLAS 3
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lekker lezen; Fictie KLAS 3

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Je leert het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd.
  • Je weet wat chronologisch betekent.
  • Je weet wat vertelspectief is en kunt ik- en hij/zij perspectief herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 


Slide 3 - Tekstslide

In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd het verhaal speelt

1) Door een jaartal te noemen. 
2) Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
3) Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
4) Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
 

Slide 4 - Tekstslide

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 5 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 6 - Open vraag

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 7 - Tekstslide

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 8 - Open vraag

De tijd die voorbij gaat kan ook belangrijk zijn.
Een verhaal kan gaan over 1 dag van 7:00 uur 's morgens tot 23:00 uur 's avonds. De tijd die voorbij gaat is dan 16 uren. 
De schrijver  geeft aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat.
 Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is, of avond. Of hoe laat het is. Of het een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 9 - Tekstslide

Vertelde Tijd
chronologisch - op volgorde. 

niet chronologisch:
Je springt heen en weer in de tijd.


Bekijk dit filmpje en let op sfeer en tijd.

Slide 10 - Tekstslide

Lekker lezen; Fictie KLAS 3

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Hoe was de sfeer? En waardoor kwam dat?

Slide 13 - Open vraag

Dit filmpje duurde 4 minuten en 22 seconden, hoelang zou dit verhaal in werkelijkheid duren ?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit  aan je buur wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 16 - Tekstslide

Met 'de ruimte'
in een verhaal wordt bedoeld:
A
hoeveel tijd het kost om te lezen.
B
de omgeving waar het plaatsvindt.

Slide 17 - Quizvraag

Waar draagt de ruimte aan bij?
A
hoofdpersoon beter leren kennen
B
sfeer
C
achtergrondinformatie

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de vertelde tijd van het verhaal?
A
1940-1945
B
103 blz.

Slide 19 - Quizvraag

De vertelde tijd in een verhaal is:
A
de tijd die in een verhaal verstrijkt
B
de tijd die je erover doet om het verhaal te lezen
C
het aantal bladzijdes
D
hetzelfde als de verteltijd

Slide 20 - Quizvraag

De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door. 
Hebben de personages telefoons?
Speelt het verhaal zich af op een school?
Tijd
Ruimte
Personages

Slide 21 - Sleepvraag

Opfrissen begrippen verhaalanalyse
Verteltijd
Vertelde tijd
De tijd die het kost om een verhaal (voor) te lezen (aantal blz.)
De totale tijd die binnen het verhaal verstrijkt (1 jaar, 2 maanden enz.)

Slide 22 - Sleepvraag

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald persoon = vertelperspectief.

- Ik-perspectief = alles door een persoon in de ik-vorm
- Hij/zij-perspectief = alles door een persoon in de hij/zij-vorm

Slide 23 - Tekstslide

Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief. 
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent. 

Slide 24 - Tekstslide

hij-/zij-perspectief: 
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief. 

Slide 25 - Tekstslide

Alwetende verteller
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personen en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 26 - Tekstslide

De alwetende verteller is betrouwbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

De alwetende verteller is een verteller die geen personage in het verhaal is, maar wel alles weet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Een bord spaghetti 
Adriaan van Dis (1984) 
Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken. Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn, soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest. 



Slide 29 - Tekstslide

Welk vertelperspectief zie je hier?
A
ik-verteller
B
hij/zij-verteller
C
alwetende verteller

Slide 30 - Quizvraag

De kroongetuige
Maarten 't Hart
‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde. 

Slide 31 - Tekstslide

Welk vertelperspectief zie je hier?
A
ik-verteller
B
hij/zij-verteller
C
alwetende verteller

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 36 - Quizvraag

 begin verhaal
Proloog: een apart hoofdstuk voorafgaand aan het eerste hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt vaak iets verteld over de afloop, maar pas aan het eind van het verhaal begrijp je wie de personages in de proloog zijn. De proloog wekt extra spanning op.

Slide 37 - Tekstslide

begin verhaal
Inleidend begin: De gebeurtenissen komen rustig op gang. Je leert de personages kennen en leert hoe hun leven eruit ziet. Daarna ontstaat het probleem.
Midden in de gebeurtenissen starten: Het verhaal start niet aan het begin, maar bijvoorbeeld bij het ontstaan van het probleem. Je weet nog niets van de personages en hun leven. 

Slide 38 - Tekstslide

Verhaaleinde
De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Je hebt antwoorden gekregen op alle vragen in het verhaal en weet hoe het met de personen afloopt. 

Bij een open einde wordt de afloop niet verteld. Aan het einde van het verhaal weet je dan niet op alle vragen het antwoord. 

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf  een kort verhaal.  
  •  Gebruik ongeveer 100 woorden
  •  Gebruik de verleden tijd. 
  • Kies of je het ik-perspectief of het hij-/zij-perspectief gebruikt. 
  • Maak duidelijk  hoeveel tijd er verstrijkt. 
  • Kies een open of gesloten einde

Slide 40 - Tekstslide

Lesdoelen behaald? 
aan het einde van deze les:
- kun je beredeneren in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
- kun je beredeneren in hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat. 

Slide 41 - Tekstslide

  • Maak je verhaal in Word
  • Let op spelling en leestekens( zet je spellingscontrole aan) 
  • Lever in via Teams 

  • Je kunt zelf iets verzinnen of gebruik maken van de voorbeelden  uit deze Lesson Up 

Slide 42 - Tekstslide