In een zin staan soms meer werkwoorden of woorden die met werkwoorden te maken hebben:
- 1. {werkwoordelijke rest} = alle ww in een zin (niet de PV)
- voorbeeld: Ik (heb) gisteren {moeten werken}.
- 2. [niet-werkwoordelijke rest] = splitsbare werkwoorden/wederkerige voornaamwoorden
- voorbeeld: Morgen (kom) ik [terug].
- voorbeeld: Hij (wast) [zich] iedere morgen.
- 3 [gemengde rest} = aan het + hele ww/ te + hele ww
- voorbeeld: Hij (is) in de aula [aan het eten}.
- voorbeeld: Hij (zit) in de aula [te eten}.