Les 3 Cursus 5 Grammatica - het werkwoordelijk gezegde

Cursus 5 Grammatica
les 3
Het werkwoordelijk gezegde 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Cursus 5 Grammatica
les 3
Het werkwoordelijk gezegde 

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden 
Stand van zaken:
  • persoonsvorm (pv)
  • zinsdelen |.........|
  • resten  {......} [......] [........}  
  • werkwoordelijk gezegde 
  • onderwerp (.......)
  • lijdend voorwerp _____________

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al van het werkwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Woordweb

De resten - herhaling
In een zin staan soms meer werkwoorden of woorden die met werkwoorden te maken hebben:
  • 1. {werkwoordelijke rest} = alle ww in een zin (niet de PV)
  • voorbeeld: Ik (heb) gisteren {moeten werken}.

  • 2. [niet-werkwoordelijke rest] = splitsbare werkwoorden/wederkerige voornaamwoorden
  • voorbeeld: Morgen (kom) ik [terug].
  • voorbeeld: Hij (wast) [zich] iedere morgen.

  • 3 [gemengde rest} = aan het + hele ww/ te + hele ww
  • voorbeeld: Hij (is) in de aula [aan het eten}. 
  • voorbeeld: Hij (zit) in de aula [te eten}. 

Slide 4 - Tekstslide

 Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde:
  • is de pv + alle resten;
  • zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’;
  • is een zinsdeel;
  • zet je onder de zin


Slide 5 - Tekstslide

Open je Chromebook

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
de pv en alle resten.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 8 - Quizvraag

Gaat Joris vanavond skaten?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 9 - Quizvraag

Ik ben aan het eten
Het werkwoordelijk gezegde =
A
Ik
B
ben
C
ben eten
D
ben aan het eten

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 11 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde.
Zij is aan het telefoneren.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hij zou het hebben gedaan.

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk 
Methode - digitaal
Klassencode 023378
Cursus 5 Grammatica
§ 6 Werkwoordelijk gezegde 
opdracht 1 t/m 4

Slide 14 - Tekstslide