Week 4: referentiekader en socialisatie

Referentiekader en socialisatie
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Referentiekader en socialisatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is je identiteit?
A
Dat wat anderen van jou zien.
B
Eigenschappen die bij jou horen en uniek aan jou zijn.
C
De omgeving waar je in woont.
D
Je opvoeding en je opleiding bij elkaar opgeteld.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Om welk aspect van identiteit gaat het?
'Mijn vriend en ik hebben dezelfde muzieksmaak, daarom passen we goed bij elkaar.'
A
Persoonlijke identiteit
B
Sociale identiteit
C
Groepsidentiteit

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Om welk aspect van identiteit gaat het?
'Ik denk dat ik sociaal, vriendelijk en behulpzaam ben. Ik vind mezelf over het algemeen wel een aardig mens.'
A
Persoonlijke identiteit
B
Sociale identiteit
C
Groepsidentiteit

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Om welk aspect van identiteit gaat het?
'De leden van sportvereniging X vinden het belangrijk dat ze motivatie hebben, hun best doen en proberen te winnen.'
A
Persoonlijke identiteit
B
Sociale identiteit
C
Groepsidentiteit

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Referentiekader
Het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Referentiekader
  • Je interpretatie van een boodschap wordt bepaald door je referentiekader:
    persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Het bepaalt de manier waarop je tegen gebeurtenissen aankijkt. 
  • Jouw referentiekader wijkt af van dat van anderen, dus dat kan ervoor zorgen dat je boodschappen anders opvat dan ze bedoeld zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 8 - Open vraag

Wat je ziet, heeft te maken met je referentiekader; met de manier waarop je naar dingen kijkt

Slide 9 - Tekstslide

Haasje en vogel
Wat betekent referentiekader?
A
Door wat je meemaakt in je leven maak je daarom bepaalde keuzes
B
Een voorbeeld uit je leven
C
Een rolemodel (voorbeeldpersoon)
D
Een les uit je leven.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderdelen van je referentiekader
  • Waarden, normen
  • Opvoeding
  • Leefsituatie
  • Je werk
  • De media
  • Je vrienden
  • Hoe je geleerd hebt met elkaar om te gaan

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak en papier
Schrijf snel en in steekwoorden mee.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is jouw referentiekader?
Beschrijf in het kort hoe je bent opgevoed. Zijn je ouders streng met veel regels, laten ze je heel vrij of voeden ze je democratisch op (van allebei wat). 

Beschrijf of je in een dorp of een stad woont. Zet erbij wat je hiervan vindt. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Daarbij ook..
Beschrijf wat jij belangrijk vindt in hoe mensen met elkaar om gaan. (Normen en waarden)


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat nog meer?
Welke social media gebruik je? Hoe vaak gebruik je dit?

Met wie ga je het meest om? Met mensen van school of buiten school, met mensen die je kent van een sport of familie of ..... 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies