Om het lijdend voorwerp te vinden zoek je eerst het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde. Dan stel je de vraag Wie / wat + wg + ow? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Mijn oma bakt een appeltaart. Wie / wat bakt mijn oma? Antwoord: een appeltaart = lv.
Als controle kun je de vraag stellen Wie / wat wordt / worden door het ow ge…?
Wie / wat wordt / worden door mijn oma gebakken? Antwoord: een appeltaart = lv
Pas op!
· Niet in alle zinnen staat een lijdend voorwerp.
Mijn oma is al de hele dag aan het bakken.
Morgen vertrekken we om tien uur.
Onze hond is erg waaks.
· Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
· In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp voorkomen.