2HA2 27. Mai Modalverben

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wie geht es dir?

1. So wie jetzt kann es bleiben!
2. Bisschen langweilig.
3. Ich vermisse die Schule.
4. Hilfe!!

Aan het einde van de les:

• weet je van de behandelde werkwoorden:
  
• wat ze betekenen
• hoe ze vervoegd worden
• waneer je ze gebruikt

Wat zijn Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden

Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood

• Wij kunnen een ijsje kopen.
• Jullie mogen in de zee zwemmen.
• Zij zouden graag de menukaart willen zien.

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school."

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Kapitel 5, Lernecke

De volgende slides zijn herhaling van 

Kapitel 5 werkwoorden 

dürfen, können, mögen en müssen

Ich kann deutsch sprechen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Ich kann Deutsch sprechen."

Der Hund darf hier reingehen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?

1. toestemming hebben (mogen)
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Der Hund darf hier reingehen."

Lisa mag einen Apfel.

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?

1. toestemming hebben
2. kunnen
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Lisa mag einen Apfel."

Paul muss auf die Toilette.

Was bedeutet (betekent) das Verb
müssen?

1. kunnen
2. moeten
3. zou graag willen
4. lusten

Vertaal de zin:
"Paul muss auf die Toilette."

Bestudeer deze rijtjes 

Dit was de herhaling van Kap. 5

--> Dan nu door naar de werkwoorden uit hoofdstuk 6! 

Kapitel 6, Lernecke

De volgende slides zijn van 

Kapitel 6 werkwoorden 

sollen, wollen, wissen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Du sollst die Zähne putzen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
sollen?

1. moeten (het moet van iemand anders)
2. weten
3. kunnen
4. willen

Vertaal de zin:
"Du sollst die Zähne putzen."

Paul will zu Lisa gehen.

Was bedeutet (betekent) das Verb
wollen?

1. moeten
2. weten
3. kunnen
4. willen

Vertaal de zin:
"Paul will zu Lisa gehen."

Die Schüler wissen die Antwort.

Was bedeutet (betekent) das Verb
wissen?

1. moeten
2. mogen
3. weten
4. zou graag willen

Vertaal de zin:
"Die Schüler wissen die Antwort."

Bestudeer de rijtjes goed

Dan nu nog even oefenen... 

Op de volgende slide zie je zinnen en werkwoordsvormen. 

Sleep de juiste werkwoordsvorm naar de juiste zin! 

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse

2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.

3. Ich ___ die Antwort nicht.

4. Ihr ___ das Hotel nicht finden.

5. Man ___ hier nicht rauchen. 

6. "___ Sie etwas trinken?"

weiß

mögen

darf

will

könnt

möchten

Samengevat: Je weet de betekenis:

       sollen = moeten (van iemand anders) 

• wollen = willen
• wissen = weten
• dürfen = mogen
• können = kunnen
• mögen = lusten, houden van
• müssen = moeten

Samengevat

Je kent nu ... de vervoeging van deze werkwoorden

Samengevat

Je kent nu ... de vervoeging van deze werkwoorden

Een tip en een top

PW Kapitel 5 & 6

2HA5 - 2e juni

2HA2 - 3e juni

Vragen of uitleg nodig?

Dan Dalton les!

Huiswerk

Spreekopdracht 6C 

Ein Thema präsentieren

Lees de instructies in classroom

Danke!

Und bis bald!