M1 Grammatica woordsoorten HERHALING LW, ZN, WW

grammatica 
Woordsoorten benoemen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

grammatica 
Woordsoorten benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kunnen we de volgende woordsoorten benoemen en aanwijzen in de zin:
- lidwoord
- zelfstandig naamwoord
- werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
De, het = bepaald 
Een = onbepaald   
 
en let op: 
één is géén lidwoord, maar een telwoord
Jantje heeft één hond en twee katten.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Handige tip: 
medipladi

zelfstandig naamwoorden zijn: 
MEnsen
DIeren
PLAnten
DIngen

Slide 6 - Tekstslide

Hoe kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is? 

Er zijn drie manieren...

Slide 7 - Tekstslide

Manier 1. 
Voor een zelfstandig naamwoord, past een lidwoord

de fiets
het meisje
een ijsje

Slide 8 - Tekstslide

Manier 2. 
Zet het woord in enkelvoud of meervoud.

één fiets 

                                   twee fietsen 

Slide 9 - Tekstslide

Manier 3.
Je kunt er een verkleinwoord van maken

Tafel - tafeltje 

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden
Je hoort het al: het woordje 'werk'  zit er in. 
Een werkwoord is een doe-woord.

Je kunt  voor een werkwoord 'ik' of 'wij' zetten

Ik loop
WIj fietsen

Slide 11 - Tekstslide

Samenvattend: 
Lidwoorden (LW): de, het, een
Zelfstandig Naamwoorden (ZN): medipladi
Werkwoorden (WW): doe-woorden

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 13 - Quizvraag

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 14 - Quizvraag

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
Jantje
B
straat
C
fietst
D
geen WW

Slide 15 - Quizvraag