Klas 2 - grammatica 3 - meewerkend voorwerp

Zinsdelen: het meewerkend voorwerp (mv)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinsdelen: het meewerkend voorwerp (mv)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?
  • Onderwerp (ow)
  • Persoonsvorm (pv)
  • Werkwoordelijk gezegd (wwg)
  • Lijdend voorwerp (lv)

  • vandaag: meewerkend voorwerp (mv)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Het onderwerp
  • Het onderwerp is de 'hoofdpersoon' van de zin.
  • Het onderwerp doet, ervaart, beleeft wat er in de zin gebeurt.
  • Het onderwerp kan een mens zijn (of meerdere), of een ding.

Slide 8 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
  • heeft de tweede rol in de zin
  • ondergaat de handeling
  • kan een persoon, dier of ding zijn

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel rollen zijn er?

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel rollen kan 'denken' uitdelen?
A
1
B
2
C
3

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel rollen kan 'geven' uitdelen?
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel rollen kan 'hoesten' uitdelen?
A
1
B
2
C
3

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel rollen kan 'sturen' uitdelen?
A
1
B
2
C
3

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Benoem het mv:
Ik schrijf een brief aan mijn oma
A
ik
B
schrijf
C
een brief
D
aan mijn oma

Slide 16 - Quizvraag

Benoem het mv:
Mijn vriendinnen stuur ik elke dag een snapchat.
A
mijn vriendinnen
B
ik
C
elke dag
D
een snapchat

Slide 17 - Quizvraag

Benoem het mv:
Mijn ouders kopen voor de kat speciale brokjes.
A
mijn ouders
B
voor de kat
C
kopen
D
speciale brokjes

Slide 18 - Quizvraag

Hen of hun
  • lijdend voorwerp: gebruik hen
  • meewerkend voorwerp: gebruik hun (behalve met 'aan' of 'voor')

Ik geloof hen niet.
Ik geef hun een cadeau.
Ik geef aan hen een cadeau.

Slide 19 - Tekstslide

Hen of hun?
Ik vertel aan ... een spannend verhaal.
timer
0:20
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quizvraag

Hen of hun?
Ik zie ... altijd voetballen na school.
timer
0:20
A
hen
B
hun

Slide 21 - Quizvraag

Hen of hun?
Ik stuur ... een kaart.
timer
0:20
A
hen
B
hun

Slide 22 - Quizvraag

Aan het werk!
  • Grammatica 3: les 1

Slide 23 - Tekstslide