werkwoordspelling (pvtt en pvvt) klas 2 K

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

klas 2 

Werkwoordspelling

pvtt en pvvt

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

PVTT

PVVT

Hoe vind je de pv?

1. vraagzin maken
2. zin in andere tijd zetten
3. onderwerp veranderen van enkelvoud naar meervoud
4. alle antwoorden zijn goed

Hij (geloven) mij nog steeds niet.
Welke tijd?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. kan allebei

Persoonsvorm TT

*De pv verandert van tijd.

*De pv past zich aan het onderwerp aan. (enkelvoud + meervoud)

         

ik                                    stam            Ik koop  een Bigmac.       

hij / zij / het                 stam+T        Hij koopt  een Bigmac.  

wij / jullie                      hele ww      Wij kopen een Bigmac.

'je' achter het WW     stam            Koop je een Bigmac?

    

Voorbeelden Persoonsvorm TT

        

ik                                    stam            Ik koop         dus ook     Ik vind het lekker

hij / zij / het                 stam+T        Hij koopT     dus ook    Hij vindT het lekker

wij / jullie                      hele ww     Wij kopen   dus ook     Wij vinden het lekker

'je' achter het WW     stam            Koop je?      dus ook    Vind je het lekker?

    

Stam = hele ww -EN       hele ww = gooien                    Stam = gooi

PVVT bij sterke  ww: klankverandering

ik eet een stuk pizza - ik at een stuk pizza

wij eten een stuk pizza - wij aten een stuk pizza

ik loop naar school - ik liep naar school

wij lopen naar school - wij liepen naar school

Pvvt van een sterk ww: verandert dus van klank ik de verleden tijd. Je hebt dan twee vormen: enkelvoud en meervoud

PVVT bij zwakke werk-woorden

PVVT bij zwakke ww: de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij de PVVT van een zwak ww  de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je dus  't ex-kofschip.

1. hele werkwoord -en  = stam : branden / surfen
2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
3. nee: de(n) hij brandde / wij brandden
4. ja: te(n)  hij surfte / wij surften
5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

1. hele werkwoord -en  = stam : verhuiZen
2. laatste letter van de stam in (de medeklinkers) 't ex-kofschip?: nee
3. dus: de(n)
4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: leven

1. leef
2. leven
3. lev
4. laf

Wat is de hij-vorm van het werkwoord: leven

1. leef
2. leven
3. lev
4. leeft

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: worden

1. worden
2. word
3. wordt
4. wor

Wat is de hij-vorm van het werkwoord: worden

1. worden
2. word
3. wordt
4. wor

Methodeboek (blz 33)

Taalverzorging - spelling

 hoofdstuk 1

maken: 

opdracht 

2, 3 en 4 ( blz 33)

 les 2

                            klas 2                          Werkwoordspelling

                        pvtt en pvvt

Hij (geloven) mij nu niet.

1. pvvt = geloofde
2. pvtt = gelooft
3. vd = geloofd

wij (verven) mijn huis in de afgelopen zomer.

1. pvvt = verfte
2. pvvt = verften
3. pvvt = verfde
4. pvvt = verfden

Sterke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Lopen

Eten

Gamen

Kijken

Voetballen

Bakken

De klas (kiezen) morgen een nieuwe vertegenwoordiger.

1. pvtt: kiezen
2. pvtt: kies
3. pvtt: kiest
4. pvvt: koos

Wij (verven) in de zomer altijd ons huis.

1. pvtt: verf
2. pvtt: verven
3. pvvt: verfde
4. pvvt: verfden

Wij (verven) afgelopen zomer ons zomerhuis.

1. pvtt: verf
2. pvtt: verven
3. pvvt: verfde
4. pvvt: verfden

Hij (geloven) mij nu niet.

1. pvtt = gelooft
2. pvvt = geloofde
3. pvtt = geloofdt

STAM

stam+t

stam + te

stam + de

stam+ten

stam+den

wij-vorm

pvvt

jij-vorm

pvvt

Hij-vorm

pvtt

ik-vorm

pvtt 

Methodeboek (blz 33)

Taalverzorging - spelling

 hoofdstuk 1

maken: 

opdracht 

5 en 6 ( blz 33)